C-759/23 PJ Carroll et Nicoventures Trading
Prejudiciële hofzaak
Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak , en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar). Termijnen: Motivering departement: 12 februari 2024 Schriftelijke opmerkingen: 29 maart 2024
Trefwoorden: tabaksregulatie; bevoegdheden; ongeldigheid richtlijn
Onderwerp:
- Richtlijn 2014/40/EU betreffende de onderlinge aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van de lidstaten inzake de productie, de presentatie en de verkoop van tabaks- en aanverwante producten: artikelen 2, 7, 9, 10, 11, 19 en 28;
- Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU): artikel 290.
Feiten:
De verzoekende partijen ‘P.J. Carroll & Company Ltd’ en ‘Nicoventures Trading Ltd’ brengen verhitte tabaksproducten op de markt. Op 15 juni 2022 heeft de Europese Commissie (hierna: Commissie) een verslag gepubliceerd, waarin zij ‘veranderingen vaststellen in de omstandigheden’ in de zin van artikel 7, lid 12, en artikel 11, lid 6, van richtlijn 2014/40. In dit verslag worden vrijstellingen voor verhitte tabaksproducten ingetrokken en wordt er een definitie gegeven aan ‘verhitte tabaksproducten’, wat eerder niet het geval was in de richtlijn zelf. De verzoekende partijen stellen zich op het standpunt dat de richtlijn 2014/40 ongeldig is en dat de voorschriften van de Commissie onrechtmatig zijn. Volgens de verzoekende partijen ging de Commissie met deze kwestie verder dan haar gedelegeerde bevoegdheid toelaat op basis van de richtlijn inzake tabaksproducten, en overschrijdt daarmee artikel 290 VWEU.
Overweging:
De verwijzende rechter vindt dat er gegronde argumenten zijn om te stellen dat de Commissie door de vaststelling van de richtlijn op ontoelaatbare wijze inbreuk heeft gemaakt op de exclusieve wetgevingsbevoegdheid van de Uniewetgever, in strijd met artikel 290 VWEU. Hij vraagt zich af of de richtlijn 2014/40 hiermee ongeldig is. Tevens zet de verwijzende rechter vraagtekens bij de geldigheid van de manier waarop de Commissie het onderzoek heeft gedaan ten aanzien van het bepalen van de ‘aanzienlijke veranderingen in omstandigheden’, in de zin van artikel 2, lid 28 van de richtlijn.
Prejudiciële vragen:
1) Is de gedelegeerde richtlijn ongeldig op grond dat daarin de bevoegdheden zijn overschreden die in het licht van artikel 290 VWEU en rekening houdende met artikel 2, punt 14, en de artikelen 19 en 28 van richtlijn 2014/40/EU, werden verleend bij artikel 7, lid 12, en artikel 11, lid 6, van richtlijn 2014/40/EU?
2) Is de gedelegeerde richtlijn ongeldig op grond dat de Commissie niet met recht kon vaststellen dat er zich een aanzienlijke verandering in de omstandigheden had voorgedaan in de zin van artikel 7, lid 12, en/of artikel 11, lid 6, en/of artikel 2, lid 28, van richtlijn 2014/40/EU?
Aangehaalde (recente) jurisprudentie: C-220/17
Specifiek beleidsterrein: BZ; VWS