C-76/19 Direktor na Teritorialna direktsiya Yugozapadna Agentsiya Mitnitsi

Contentverzamelaar

C-76/19 Direktor na Teritorialna direktsiya Yugozapadna Agentsiya Mitnitsi

​​​​​​​​​​​​​​

Prejudiciële hofzaak


Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar).

Termijnen: Motivering departement:    16 april 2019
Schriftelijke opmerkingen:                    2 juni 2019

Trefwoorden : douane; royalty’s en licentierechten; aanpassing van douanewaarden

Onderwerp :

-           Verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad van 12 oktober 1992 tot vaststelling van het communautair douanewetboek

-           Verordening (EEG) nr. 2454/93 van de Commissie van 2 juli 1993 houdende vaststelling van enkele bepalingen ter uitvoering van verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad tot vaststelling van het communautair douanewetboek

 

Feiten:

Curtis Balkan is een eenpersoonsvennootschap naar Bulgaars recht, waarvan het kapitaal volledig in handen is van Curtis USA. De rechtsbetrekkingen tussen de beide vennootschappen worden geregeld door twee onderling gesloten overeenkomsten (licentieovereenkomst en overeenkomst inzake managementdiensten). De vennootschappen zijn met elkaar verbonden in de zin van artikel 143(1)e) van verordening 2454/93. De Bulgaarse douaneautoriteiten hebben voor het tijdvak van 01.01.2012 t/m 31.05.2015 controles verricht ten aanzien van 818 douaneaangiften voor de invoer van goederen van niet met Curtis USA identieke derden. Zij stelden vast dat het bij de ingevoerde goederen ging om componenten (bestanddelen) die Curtis Balkan gebruikt voor de vervaardiging van gelicentieerde eindproducten waarover zij een royalty of licentierecht aan Curtis USA betaalt. In de aangifte van de gegevens inzake de douanewaarde waren de te betalen royalty’s of licentierechten voor het gebruik van het octrooi niet vermeld. Bij de leveranciers van de ingevoerde goederen ging het om handelsondernemingen die niet identiek waren met Curtis USA, zodat Curtis Balkan de royalty’s of licentierechten betaald heeft aan een derde. De douaneautoriteiten hebben ook de tariefindeling gewijzigd, omdat zij vaststelden dat er sprake was van een onjuiste tariefindeling onder verschillende TARIC-Codes, waardoor een douanerecht van 0% was toegepast. Op grond van deze bevindingen besloot de directeur van het douanekantoor dat de douanewaarde in alle 818 douaneaangiften opnieuw diende te worden vastgesteld met inachtneming van de verschuldigde royalty’s of licentierechten. Ten tweede werd op grond van de onjuiste tariefindeling van de goederen en de wijziging van de aangegeven TARIC-Codes ten aanzien van 71 aangiften een nieuw douanerecht vastgesteld. Tegen dit besluit heeft Curtis Balkan administratief beroep ingesteld bij de centrale douaneautoriteit van Bulgarije. Dit beroep is afgewezen, waarna Curtis Balkan in beroep is gegaan bij de bestuursrechter. In deze procedure bleek uit een deskundigenadvies dat de productiekosten van de door Curtis Balkan vervaardigde eindproducten geen royalty’s of licentierechten omvatten. In de boekhouding van Curtis Balkan werden die kosten echter maandelijks als uitgaven vermeld. De bestuursrechter verklaarde het douanebesluit nietig met als motivering dat een onjuiste toepassing van het materiële recht was vastgesteld. Er zou namelijk niet voldaan zijn aan de voorwaarden voor de verhoging van de douanewaarde van de ingevoerde goederen met de betaalde royalty’s of licentierechten. De directeur van het douanekantoor is tegen deze uitspraak in cassatie gegaan.

 

Overweging:

De verwijzende rechter heeft geconstateerd dat het arrest van het Hof GE Healthcare antwoorden biedt op een aantal van de vragen die in de onderhavige zaak aan de orde zijn, ook al ligt aan dat arrest een andere feitelijke situatie ten grondslag. Dit arrest biedt echter slechts een antwoord op een deel van de gerezen vragen. De rechter vindt het noodzakelijk om het Hof om uitleg te vragen, aangezien de nationale rechterlijke instanties de bepalingen van de verordeningen die in casu relevant zijn op tegenstrijdige wijze uitleggen en toepassen.

 

Prejudiciële vragen:

1. Dient artikel 158, lid 3, van verordening nr. 2454/93 aldus te worden uitgelegd dat die bepaling een autonome grondslag vormt voor de aanpassing van de douanewaarde door optelling van de royalty’s of licentierechten bij de voor de ingevoerde goederen werkelijk betaalde of te betalen prijs, ongeacht de regel van artikel 157 van verordening nr. 2454/93?

2. Dient artikel 158, lid 3, van verordening nr. 2454/93 aldus te worden uitgelegd dat die bepaling met betrekking tot de aanpassing van de douanewaarde ziet op twee alternatieve situaties: enerzijds de situatie dat de royalty’s of licentierechten, zoals die in casu, gedeeltelijk betrekking hebben op de ingevoerde goederen en gedeeltelijk op andere bestanddelen die aan de goederen na hun invoer worden toegevoegd en anderzijds op situaties waarin de royalty’s of licentierechten betrekking hebben op verrichtingen of diensten na invoer?

3. Dient artikel 158, lid 3, van verordening nr. 2454/93 aldus te worden uitgelegd dat die bepaling met betrekking tot de aanpassing van de douanewaarde ziet op drie situaties: ten eerste de situatie dat de royalty’s of licentierechten gedeeltelijk betrekking hebben op de ingevoerde goederen en gedeeltelijk op

andere bestanddelen die aan de goederen na hun invoer worden toegevoegd; ten tweede de situatie dat de royalty’s of licentierechten gedeeltelijk betrekking hebben op de ingevoerde goederen en gedeeltelijk op verrichtingen of diensten na invoer; en ten derde de situatie dat de royalty’s of licentierechten gedeeltelijk betrekking hebben op de ingevoerde goederen en gedeeltelijk op andere bestanddelen die na invoer aan de goederen zijn toegevoegd of op verrichtingen of diensten na invoer?

4. Dient artikel 158, lid 3, van verordening nr. 2454/93 aldus te worden uitgelegd dat die bepaling een aanpassing van de douanewaarde altijd toestaat indien vaststaat dat de betaalde royalty’s of licentierechten betrekking hebben op verrichtingen of diensten die hebben plaatsgevonden na de invoer van de goederen waarvan de waarde moet worden bepaald, welke diensten in het onderhavige geval (met de productie en het management verband houdende) diensten betreffen die door de Amerikaanse vennootschap worden verricht ten behoeve van de Bulgaarse vennootschap, ongeacht de vraag of de voorwaarden voor de aanpassing van artikel 157 van verordening nr. 2454/93 zijn vervuld?

5. Dient artikel 158, lid 3, van verordening nr. 2454/93 aldus te worden uitgelegd dat die bepaling een bijzonder geval van aanpassing van de douanewaarde vormt volgens de regeling en onder de voorwaarden van artikel 157 van verordening nr. 2454/93, waarbij het bijzondere karakter enkel bestaat uit het feit dat de royalty of het licentierecht slechts gedeeltelijk betrekking heeft op de goederen waarvan de waarde wordt bepaald, zodat die waarde op passende wijze moet worden toegedeeld?

6. Dient artikel 158, lid 3, van verordening nr. 2454/93 aldus te worden uitgelegd dat die bepaling ook dan van toepassing is wanneer de koper een vergoeding of een royalty of licentierecht aan een derde betaalt?

7. Dient de rechter, ingeval de vijfde en de zesde vraag bevestigend worden beantwoord, met betrekking tot de passende toedeling van de royalty’s of licentierechten in de zin van artikel 158, lid 3, van verordening nr. 2454/93 te toetsen of aan beide voorwaarden van artikel 157, lid 2, van deze verordening is voldaan, namelijk dat de royalty of het licentierecht, zij het gedeeltelijk, betrekking heeft op de ingevoerde goederen en dat de royalty of het licentierecht een verkoopvoorwaarde voor die goederen vormt en, zo ja, dient bij die toetsing de artikel 160 vastgelegde regel in aanmerking te worden genomen volgens welke de in artikel 157, lid 2, bedoelde voorwaarden worden geacht vervuld te zijn indien de verkoper of een met deze verbonden persoon betaling van de royalty’s of licentierechten van de koper verlangt?

8. Kan artikel 160 van verordening nr. 2454/93 ten aanzien van de basisregeling van artikel 157 van verordening nr. 2454/93 alleen worden toegepast indien de royalty’s of licentierechten aan een derde moeten worden betaald en volledig betrekking hebben op de goederen waarvan de waarde moet worden bepaald, dan wel ook in situaties waarin de royalty’s of licentierechten slechts gedeeltelijk betrekking hebben op de ingevoerde goederen?

9. Dient artikel 160 van verordening nr. 2454/93 aldus te worden uitgelegd dat het begrip „verbondenheid” tussen licentiegever en verkoper verwijst naar situaties waarin de licentiegever met de koper verbonden is omdat hij rechtstreekse controle over de koper uitoefent die verder gaat dan de kwaliteitscontrole, of moet dat artikel aldus worden uitgelegd dat de hierboven omschreven verbondenheid tussen de licentiegever en de koper niet voldoende is om een (zijdelingse) verbondenheid tussen de licentiegever en de verkoper te veronderstellen, met name wanneer de verkoper betwist dat de prijzen voor de bestellingen van de koper voor de ingevoerde goederen afhankelijk waren van de betaling van de royalty’s of licentierechten en tevens betwist dat de licentiegever in staat is zijn activiteiten operationeel te sturen of te beperken?

10. Dient artikel 160 van verordening nr. 2454/93 aldus te worden uitgelegd dat een aanpassing van de douanewaarde slechts is toegestaan voor zover beide voorwaarden van artikel 157 van verordening nr. 2454/93 zijn vervuld, namelijk dat de royalty of het licentierecht die of dat aan een derde wordt betaald, betrekking heeft op de goederen waarvan de waarde moet worden bepaald en die betaling voor die goederen een contractueel verplichte verkoopvoorwaarde vormt, en bovendien is voldaan aan de voorwaarde dat de verkoper of een met deze verbonden persoon de betaling van de royalty of het licentierecht van de koper verlangt?

11. Is voldaan aan het in artikel 157, lid 2, eerste gedachtestreepje, van verordening nr. 2454/93 neergelegde vereiste dat de royalty of het licentierecht betrekking heeft op de goederen waarvan de waarde moet worden bepaald, wanneer er, zoals in casu, een indirecte band bestaat tussen de royalty of het licentierecht en de ingevoerde goederen indien de goederen waarvan de waarde moet worden bepaald bestanddelen zijn van het in licentie vervaardigde eindproduct?

 

Aangehaalde (recente) jurisprudentie: GE Healthcare С –173/15

Specifiek beleidsterrein: FIN-fisc;

Gerelateerde documenten