C-76/22 Santander Bank Polska 

Contentverzamelaar

C-76/22 Santander Bank Polska 

Prejudiciële hofzaak

Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar).

Termijnen: Motivering departement:    19 april 2023
Schriftelijke opmerkingen:                    5 juni 2023

Trefwoorden: Kredietovereenkomst

Onderwerp:

•            Richtlijn 2014/17/ЕU van het Europees Parlement en de Raad van 4 februari 2014 inzake kredietovereenkomsten voor consumenten met betrekking tot voor bewoning bestemde onroerende goederen en tot wijziging van de richtlijnen 2008/48/EG en 2013/36/EU en verordening (EU) nr. 1093/2010 (hierna: „richtlijn 2014/17ˮ): overwegingen 50 en 66; artikel 4, punt 13; artikel 25.

•            Richtlijn 2008/48/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2008 inzake kredietovereenkomsten voor consumenten en tot intrekking van richtlijn 87/102/EEG van de Raad (hierna: „richtlijn 2008/48”): artikel 3, onder g); artikel 16.

Feiten:

Verzoekster heeft als consument op 15 september 2017 met de rechtsvoorganger van verwerende bank een woningkredietovereenkomst gesloten. Deze voorzag in een commissieloon voor het verstrekken van het krediet ten belope van 2,50% van het kredietbedrag. Verzoekster heeft het krediet vroegtijdig afgelost en betoogt dat dat de verweerster het commissieloon moet terugbetalen.

Overweging:

Het Hof heeft geoordeeld dat artikel 16, lid 1, van richtlijn 2008/48/EG aldus moet worden uitgelegd dat het recht van de consument op verlaging van de totale kredietkosten in geval van een vervroegde aflossing van het krediet alle aan de consument aangerekende kosten omvat. De nationale rechter is van oordeel dat de deze uitleg mutatis mutandis moet worden toegepast bij de uitlegging van artikel 25, lid 1, van richtlijn 2014/17/EU. In de omzetting van deze Richtlijnen naar het nationale recht is echter sprake van een verschil in bewoording tussen de artikelen. Uit dit verschil in bewoording komt het onderwerp van het geschil voort. De vraag is of een andere uitlegging van artikel 25, lid 1, van richtlijn 2014/17/EU dan die van artikel 16, lid 1, van richtlijn 2008/48/EG gerechtvaardigd zou zijn, die de zekerheid geeft dat op zijn minst de kosten die verband houden met het verstrekken van het hypothecair krediet, niet worden verminderd in geval van vervroegde aflossing door verzoeker. De nationale regelingen noch Richtlijnen regelen de methode om de grootte van de kosten te berekenen die in geval van vervroegde aflossing van het krediet moeten worden verminderd en terugbetaald aan de consument. De verwijzende rechter geeft de voorkeur aan een terugbetaling die evenredig is aan de verhouding van de duur van de niet-uitvoering van de overeenkomst. Een andere mogelijke oplossing bestaat uit een terugbetaling naar evenredigheid van de verhouding van de door de kredietgever gederfde rente tot de totale rente.

Prejudiciële vragen:

1. Moet artikel 25, lid 1, van richtlijn 2014/17/EU op dezelfde wijze worden uitgelegd als artikel 16, lid 1, van richtlijn 2008/48/EG, dat wil zeggen aldus dat het recht van de consument op vermindering van de totale kredietkosten in geval van een vervroegde aflossing van het krediet zich uitstrekt tot alle aan de consument in rekening gebrachte kosten, daaronder begrepen het commissieloon voor het verstrekken van het krediet?

2. Moet de in artikel 25, lid 1, van richtlijn 2014/17/EU neergelegde verplichting om de totale hypothecaire kredietkosten in geval van een vervroegde aflossing van het krediet te verminderen aldus worden uitgelegd dat de totale hypothecaire kredietkosten moeten worden verminderd naar evenredigheid van de verhouding van de duur van de periode tussen de vervroegde aflossing van het krediet en de datum die oorspronkelijk was overeengekomen als datum van aflossing van het krediet, tot de oorspronkelijk overeengekomen duur van de periode tussen de datum van uitbetaling en de datum van volledige aflossing van het krediet, dan wel aldus dat de vermindering van de totale kredietkosten evenredig behoort te zijn aan de derving van de door de kredietgever verwachte winst, dat wil zeggen aan de verhouding van de rente die na de eerdere aflossingen van het krediet nog verschuldigd was (die verschuldigd was voor de periode vanaf de datum van volledige aflossing tot de datum van de oorspronkelijk overeengekomen datum van volledige aflossing) tot de rente die verschuldigd was voor de volledige oorspronkelijk overeengekomen duur van de kredietovereenkomst (vanaf de datum van uitbetaling van het krediet tot de overeengekomen datum van volledige aflossing van het krediet)?

Aangehaalde (recente) jurisprudentie: Lexitor, C-383/18.

Specifiek beleidsterrein: FIN