C-768/19 Bundesrepublik Deutschland

Contentverzamelaar

C-768/19 Bundesrepublik Deutschland

Prejudiciële hofzaak        

Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar).

Termijnen: Motivering departement:     13 december 2019
Schriftelijke opmerkingen:                     29 januari 2020

Trefwoorden : asielzoeker, subsidiairebeschermingsstatus, minderjarigheid

Onderwerp :

Richtlijn 2011/95/EU van het Europees Parlement en de Raad van 13 december 2011 inzake normen voor de erkenning van onderdanen van derde landen of staatlozen als personen die internationale bescherming genieten, voor een uniforme status voor vluchtelingen of voor personen die in aanmerking komen voor subsidiaire bescherming, en voor de inhoud van de verleende bescherming

 

Feiten:

Verzoeker is volgens eigen zeggen Afghaans staatsburger. Hij is de vader van een op 20-04-1998 geboren zoon welke in 2012 het grondgebied van Duitsland is binnengekomen. Bij definitief geworden besluit van verweerster, het federaal bureau voor migratie en vluchtelingen, van 13-05-2016 werd diens asielverzoek afgewezen, maar werd hem toch de subsidiairebeschermingsstatus verleend. Verzoeker zelf vroeg in februari 2016 asiel aan en diende op 21-04- 2016 een verzoek om internationale bescherming in. Dit verzoek werd afgewezen. De bestuursrechter in eerste aanleg heeft verweerster gelast om verzoeker, als ouder van een minderjarige ongehuwde persoon die bescherming geniet op grond van § 26, lid 5, juncto lid 3 van de Duitse asielwet de subsidiairebeschermingsstatus te verlenen. Verweerster heeft hier rechtstreeks cassatieberoep tegen ingesteld en voert aan dat op grond van de Duitse Asielwet het tijdstip waarop de laatste terechtzitting voor de feitenrechter heeft plaatsgevonden of het tijdstip waarop de beslissing van de feitenrechter tot beëindiging van de procedure is uitgesproken doorslaggevend is. Volgens verweerster pleiten de materiële voorwaarden en de structuur van § 26, lid 3,  van de asielwet ervoor dat in ieder geval alleen een persoon die nog minderjarig was op het tijdstip waarop de status aan hem werd toegekend, aan die bepaling een recht kan ontlenen. Verder geeft verweerster aan dat zelfs wanneer voor de beoordeling van de minderjarigheid het tijdstip van de indiening door de ouder van het asielverzoek in aanmerking zou moeten worden genomen, daarvoor niet het tijdstip van de feitelijke indiening van het asielverzoek doorslaggevend is, maar wel het tijdstip van de formele indiening daarvan.

 

Overweging:

Met de eerste prejudiciële vraag wenst de verwijzende rechter te vernemen op welk tijdstip in een situatie als in de onderhavige zaak moet worden beoordeeld of de persoon die bescherming geniet, „minderjarig” is in de zin van richtlijn 2011/95/EU. Voor het geval dat het tijdstip van indiening van het verzoek om internationale bescherming door de persoon die bescherming geniet ofwel door het gezinslid doorslaggevend is voor deze beoordeling, vraagt de verwijzende rechter zich af of het tijdstip van indiening van het materiële asielverzoek, dan wel het tijdstip van indiening van het formele asielverzoek moet worden beschouwd als het tijdstip waarop het verzoek is ingediend. Volgens de verwijzende rechter kan gesteld worden dat uit artikel 6 van richtlijn 2011/95/EU volgt dat het tijdstip van indiening van het formele asielverzoek doorslaggevend is, maar staat het daarbij niet onbetwistbaar vast of daarmee wordt voldaan aan het beginsel van gelijke behandeling, het rechtszekerheidsbeginsel alsmede de nuttige werking. Indien voor de beoordeling van minderjarigheid het tijdstip van binnenkomst van het gezinslid of het tijdstip van indiening van het asielverzoek door het gezinslid doorslaggevend is, is de vraag of dit ook geldt in het geval dat op dit tijdstip nog niet was beslist op het verzoek om bescherming door de persoon waaraan later subsidiaire bescherming is verleend. Met de derde prejudiciële vraag, wenst de verwijzende rechter de overkoepelende voorwaarden van artikel 2, onder j), van richtlijn 2011/95/EU, volgens welke het gezinslid in verband met het verzoek om internationale bescherming in dezelfde lidstaat aanwezig moet zijn en het gezin reeds in het land van herkomst moet hebben bestaan, nader te verduidelijken. Verder betwijfelt de verwijzende rechter of een asielzoeker ophoudt een gezinslid in de zin van richtlijn 2011/95/EU te zijn op het tijdstip waarop de persoon die bescherming geniet, meerderjarig wordt en daarmee de verantwoordelijkheid voor een minderjarige en ongehuwde persoon wegvalt.

 

Prejudiciële vragen:

1) Moet ten aanzien van een asielzoeker die voordat zijn kind meerderjarig is geworden – waarmee hij in het land van herkomst in gezinsverband leefde en waaraan op basis van een verzoek om bescherming dat vóór zijn meerderjarigheid is ingediend, de subsidiairebeschermingsstatus is verleend nadat het meerderjarig was geworden (hierna: „persoon die bescherming geniet”) – de lidstaat van ontvangst van de persoon die bescherming geniet is binnengekomen en daar ook een verzoek om internationale bescherming heeft ingediend (hierna: „asielzoeker”), en met betrekking tot een nationale regeling die voor de toekenning van een recht op verlening van subsidiaire bescherming, dat van de persoon die bescherming geniet wordt afgeleid, naar artikel 2, onder j), van richtlijn 2011/95/EU verwijst, de vraag of de persoon die bescherming geniet „minderjarig” in de zin van artikel 2, onder j), derde streepje, van richtlijn 2011/95/EU is, worden beoordeeld op het tijdstip waarop [Or. 3] over het asielverzoek van de asielzoeker wordt beslist, dan wel op een eerder tijdstip, bijvoorbeeld op het tijdstip waarop a) aan de persoon die bescherming geniet de subsidiairebeschermingsstatus is verleend, b) de asielzoeker zijn asielverzoek heeft ingediend, c) de asielzoeker de lidstaat van ontvangst is binnengekomen, of d) de persoon die bescherming geniet, zijn asielverzoek heeft ingediend?

2. Voor het geval a) dat het tijdstip van indiening van het verzoek doorslaggevend is: Is in dit verband het verzoek om bescherming dat schriftelijk, mondeling of anderszins is gedaan en waarvan de voor het asielverzoek bevoegde nationale autoriteit kennis heeft genomen (verzoek om asiel) bepalend, dan wel het formeel ingediende verzoek om internationale bescherming? b) dat het tijdstip van binnenkomst van de asielzoeker of het tijdstip waarop deze zijn asielverzoek heeft ingediend doorslaggevend: is het dan ook van belang of op dit tijdstip nog niet was beslist over het verzoek om bescherming van de persoon die bescherming geniet en waaraan later subsidiaire bescherming is verleend?

3. a) Welke eisen dienen in de onder punt l) beschreven situatie te worden gesteld om een asielzoeker te kunnen aanmerken als een „gezinslid” [artikel 2, onder j), van richtlijn 2011/95/EU] die „in verband met het verzoek om internationale bescherming in dezelfde lidstaat” aanwezig is waar de persoon die internationale bescherming geniet aanwezig is en waarmee het gezinsverband „reeds bestond in het land van herkomst”? Veronderstelt dit met name dat het gezinsleven tussen de persoon die bescherming geniet en de asielzoeker in de zin van artikel 7 van het Handvest in de lidstaat van ontvangst is hernomen of volstaat in dit verband de enkele omstandigheid dat de persoon die bescherming geniet en de asielzoeker tegelijkertijd aanwezig zijn in de lidstaat van ontvangst? Is een ouder ook een gezinslid wanneer het doel van zijn binnenkomst volgens de omstandigheden van het betrokken geval niet erin bestond de verantwoordelijkheid in de zin van artikel 2, onder j), derde streepje, van richtlijn 2011/95/EU op zich te nemen voor een minderjarige en ongehuwde persoon die internationale bescherming geniet? [Or. 4] b) Voor zover de vraag onder 3, a), aldus moet worden beantwoord dat het gezinsleven tussen de persoon die bescherming geniet en de asielzoeker in de zin van artikel 7 van het Handvest in de lidstaat van ontvangst moet hernomen zijn, is het tijdstip waarop dat gezinsleven is hernomen dan van belang? Is het inzoverre met name bepalend dat het gezinsleven binnen een bepaalde termijn na binnenkomst van de asielzoeker is hersteld op het tijdstip waarop de asielzoeker zijn asielverzoek indient of op het tijdstip waarop de persoon die bescherming geniet nog minderjarig was?

4) Houdt een asielzoeker op een gezinslid in de zin van artikel 2, onder j), derde streepje, van richtlijn 2011/95/EU te zijn op het tijdstip waarop de persoon die bescherming geniet meerderjarig wordt en een daarmee verbonden verantwoordelijkheid voor een minderjarige en ongehuwde persoon wegvalt? Indien het antwoord op deze vraag ontkennend luidt: blijft deze hoedanigheid van gezinslid (en de daarmee verbonden rechten) ook na dit tijdstip zonder beperking in de tijd bestaan of houdt zij op te bestaan na een bepaalde termijn (zo ja, welke?) of wanneer zich bepaalde gebeurtenissen voordoen (zo ja, welke?)?

 

Aangehaalde (recente) jurisprudentie: A en S/Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie (C-550/16), Mengesteab (C-670/16), Singh e.a. (C-218/14), O en S/Maahanmuuttovirasto en Maahanmuuttovirasto/L (C-356/11 en C-357/11), A en S/Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie (C-550/16)

Specifiek beleidsterrein: JenV-DMB

Gerelateerde documenten