C-770/21 OGL-Food Trade Lebensmittelvertrieb

Contentverzamelaar

C-770/21 OGL-Food Trade Lebensmittelvertrieb

Prejudiciële hofzaak

Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar).

Termijnen: Motivering departement:    15 maart 2022
Schriftelijke opmerkingen:                    1 mei 2022

Trefwoorden : handelscontract, douanewetboek, transactiewaarde

Onderwerp :

-           Verordening (EU) nr. 952/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 9 oktober 2013 tot vaststelling van het douanewetboek van de Unie

-           Uitvoeringsverordening (EU) 2015/2447 van de Commissie van 24 november 2015 houdende nadere uitvoeringsvoorschriften voor enkele bepalingen van verordening (EU) nr. 952/2013 van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van het douanewetboek van de Unie

-           Verordening (EU) nr. 1308/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 tot vaststelling van een gemeenschappelijke ordening van de markten voor landbouwproducten en tot intrekking van de verordeningen (EEG) nr. 922/72, (EEG) nr. 234/79, (EG) nr. 1037/2001 en (EG) nr. 1234/2007 van de Raad

-           Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 2017/891 van de Commissie van 13 maart 2017 tot aanvulling van verordening (EU) nr. 1308/2013 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft de sectoren groenten en fruit en verwerkte groenten en fruit en tot aanvulling van verordening (EU) nr. 1306/2013 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft de in deze sectoren toe te passen sancties en tot wijziging van uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 van de Commissie

Feiten:

Op 23-04-2019 heeft „OGL-FOOD TRADE LEBENSMITTEL VERTRIEB” GmbH (verzoekster/importeur) douaneaangifte gedaan van de invoer van verse courgettes, met een nettogewicht van 4 800 kg en van oorsprong uit de Republiek Turkije, in Bulgarije, die bestemd waren om in het vrije verkeer te worden gebracht voor eindverbruik. De aangegeven douanewaarde per 100 kg bedroeg omgerekend 90,81 EUR. Voorts verlangden de douaneautoriteiten van verzoekster dat zij overeenkomstig artikel 75, lid 5, eerste alinea, van gedelegeerde verordening 2017/891 aantoonde dat de goederen waren afgezet tegen zodanige condities waaruit bleek dat de aangegeven douanewaarde juist was. Aangezien de voor de betrokken invoer gedeclareerde douanewaarde meer dan 8 % hoger lag dan de standaardinvoerwaarde voor courgettes die door de Commissie voor die dag erga omnes, met inbegrip van Turkije, was vastgesteld op 53,80 EUR per 100 kg, heeft de importeur een zekerheid van 982,17 Leva (BGN) gesteld. Verzoekster had als bewijs o.a. een aankoopfactuur en transportfactuur overgelegd op basis waarvan zij de verkoopprijs voor de courgettes heeft vastgesteld op 106,00 EUR per 100 kg. Zij vordert terugbetaling van de voor de betrokken goederen gestelde zekerheid  De douaneautoriteiten stelden vast dat de afzetvoorwaarden niet afdoende waren aangetoond en dat de voor de betrokken goederen gestelde zekerheid als invoerrecht moest worden ingehouden. Bij beschikking van 30-10-2020 heeft de directeur van de regionale directie „douane Plovdiv” bij de centrale douaneautoriteit, Bulgarije overeenkomstig artikel 75, lid 5, derde alinea, van gedelegeerde verordening 2017/891 geweigerd om de door verzoekster gestelde zekerheid vrij te geven en deze ingehouden als een verschuldigd invoerrecht, dat op basis van de standaardinvoerwaarde van de goederen werd herberekend. Verzoekster heeft tegen deze beschikking beroep ingesteld bij de verwijzende rechter. Zij betoogt dat de beschikking onrechtmatig is wegens schending van wezenlijke regels van de procedure om de aangegeven douanewaarde te bewijzen overeenkomstig artikel 75 van gedelegeerde verordening 2017/891. Verzoekster heeft gevolg gegeven aan het verzoek van de douaneautoriteiten om aanvullende bewijzen te verstrekken. Deze bewijzen bevestigden de bij invoer aangegeven transactiewaarde en het feit dat aan de voorwaarden van artikel 70, lid 3, van het douanewetboek was voldaan.

Overweging:

Met betrekking tot de prejudiciële vragen stelt de verwijzende rechter vast dat in de nationale rechtspraak inzake artikel 75, lid 5, van gedelegeerde verordening 2017/891 de opvatting heerst dat de door OGL Food aangegeven  transactiewaarde wordt bewezen aan de hand van de overeenstemming tussen de door de importeur verstrekte informatie en het bewijs van betaling  dat door de exporteur is opgesteld. Gelet op de bewoordingen van artikel 70, lid 1, van het douanewetboek, volgens welke de transactiewaarde de betaalde of te betalen prijs is, aanvaardt de verwijzende rechter dat de betalingsgegevens in de handelsfactuur kunnen worden beschouwd als een bewijs van de transactiewaarde, zoals verzoekster betoogt. Volgens de verwijzende rechter is het bewijs van betaling op zich evenwel ontoereikend, aangezien artikel 70, lid 3, van het douanewetboek, als voorwaarde stelt: „koper en verkoper zijn niet verbonden, of hun verbondenheid is niet van dien aard dat de prijs erdoor wordt beïnvloed”. Voor het bewijs overeenkomstig artikel 75, lid 5, eerste alinea, van gedelegeerde verordening 2017/891 eiste de douaneautoriteit echter een handelscontract, dat de importeur niet heeft overgelegd. De verwijzende rechter is van oordeel dat de aan Lidl gerichte facturen, moeten worden beschouwd als een bewijs van het bestaan van een contractuele relatie in het kader van een koopovereenkomst voor de ingevoerde goederen. In de tweede plaats is de verwijzende rechter van oordeel dat de prejudiciële vraag over het vereiste om een handelscontract of een ander document met betrekking tot de rechtsbetrekking tussen handelaren over te leggen, mede moet worden beantwoord in het licht van het feit dat uit artikel 75, lid 5, vierde alinea, van gedelegeerde verordening 2017/891 niet rechtstreeks voortvloeit dat er sprake is van een verplichting om de „koopovereenkomst of een ander gelijkwaardig document” over te leggen ten bewijze van de prijs die voor de goederen moet worden betaald wanneer zij worden verkocht voor uitvoer. Het volgende punt dat volgens de verwijzende rechter leidt tot onzekerheid omtrent de oplossing van de zaak, is de juiste uitlegging van de handelspraktijk „verkoop met verlies”. De verwijzende rechter wijst erop dat hij geen rechtspraak van het Hof heeft gevonden waaruit een duidelijk antwoord op deze vraag kan worden afgeleid.

Prejudiciële vragen:

1. Moet – in het licht van artikel 70, lid 1, van verordening (EU) nr. 952/2013 van het Europees Parlement en van de Raad van 9 oktober 2013 tot vaststelling van het douanewetboek van de Unie, gelezen in samenhang met artikel 75, lid 5, eerste alinea, en lid 6, van gedelegeerde verordening (EU) nr. 2017/891 van de Commissie tot aanvulling van verordening (EU) nr. 1308/2013 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft de sectoren groenten en fruit – ervan worden uitgegaan dat de volgende elementen van belang zijn voor de beoordeling van de in artikel 70, lid 3, onder d), van het douanewetboek geformuleerde voorwaarde dat „de koper en de verkoper [...] niet verbonden [zijn]”, met het oog op de toepassing van de transactiewaarde van goederen voor douanedoeleinden in het kader van een specifieke douaneaangifte inzake de invoer van groenten:

– de gegevens over de rechtsbetrekkingen tussen de partijen die betrokken zijn bij de invoer van de goederen en de verkoop van dezelfde goederen op het eerste handelsniveau in de Unie, en met name de gegevens over reeds lang bestaande en doorlopende leveringen van goederen van dezelfde soort, in significante hoeveelheden en voor een significante waarde, waardoor niet kan worden geconcludeerd dat de relatie toevallig tot stand is gekomen in het kader van de te beoordelen betrokken invoer;

– de gegevens over de voor de leveringen uitgereikte facturen, de betaling van de prijs, de opneming van de facturen in de boekhouding en in de btwboekhouding van de importeur en het voor de betrokken invoer toegepaste recht op aftrek;

– de omstandigheid dat de aangegeven transactiewaarde van de te beoordelen betrokken invoer aanzienlijk hoger is dan de standaardinvoerwaarde voor dezelfde goederen die door de Commissie is vastgesteld voor de toepassing van invoerrechten in de groentesector, terwijl dezelfde goederen in de Unie met verlies worden verkocht;

– de omstandigheid dat de importeur noch een handelscontract in verband met de betrokken invoer, zoals vereist door de douaneautoriteiten, noch een document betreffende enige andere rechtsbetrekking tussen de contractpartijen heeft overgelegd?

Indien de genoemde omstandigheden relevant zijn, kunnen de importerende handelaar en de exporterende handelaar of de importeur en de afnemer op het eerste handelsniveau in de Unie op grond van die omstandigheden dan worden  aangemerkt als „in zaken verbonden”* personen respectievelijk als verbonden personen in de zin van artikel 127, lid 1, onder b), en artikel 142, lid 4, onder b), van uitvoeringsverordening (EU) nr. 2015/2447 van de Commissie van 24 november 2015 houdende nadere uitvoeringsvoorschriften voor enkele bepalingen van verordening (EU) nr. 952/2013 van het Europees Parlement en van de Raad tot vaststelling van het douanewetboek van de Unie?

* Opmerking van de vertaler: In de Bulgaarse versie van de uitvoeringsverordening staat „door de wettelijke bepalingen erkende handelspartners”.

Indien de genoemde omstandigheden weliswaar relevant zijn, maar ontoereikend zijn om de handelaren als verbonden personen te beschouwen, moet dan voor de verificatie krachtens artikel 75, lid 6, van gedelegeerde verordening (EU) nr. 2017/891 worden beoordeeld of de relatie tussen de handelaren van invloed is geweest op de vaststelling van de hogere prijs voor de desbetreffende invoergoederen, teneinde de ontwijking van douanerechten en de derving van belastinginkomsten voor de begroting van de Unie tegen te gaan, mede rekening houdend met de daaropvolgende verkoop met verlies op het eerste handelsniveau in de Unie?

2. Kan uit artikel 47, lid 1, en artikel 41, lid 2, onder c), van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, gelezen in samenhang met het recht van de importeur om beroep in te stellen krachtens artikel 44, lid 1, van verordening (EU) nr. 952/2013 van het Europees Parlement en van de Raad van 9 oktober 2013 tot vaststelling van het douanewetboek van de Unie, de verplichting van de douaneautoriteiten uit hoofde van artikel 29 juncto artikel 22, lid 7, van het douanewetboek om hun beschikking te motiveren, de omstandigheden van het geval en rekening houdend met het feit dat de rechter in eerste aanleg in het kader van het beroep tegen de beschikking de rechtmatigheid van die beschikking ambtshalve moet onderzoeken, ook in het licht van aspecten die in het beroep niet aan de orde zijn gesteld, en ambtshalve nieuwe bewijzen moet verzamelen en deskundigen moet aanwijzen, worden afgeleid dat:

– de voorwaarde van artikel 70, lid 3, onder d), van verordening (EU) nr. 952/2013 van het Europees Parlement en van de Raad van 9 oktober 2013 tot vaststelling van het douanewetboek van de Unie, dat „koper en verkoper [...] niet verbonden [zijn], of hun verbondenheid [...] niet van dien aard [is] dat de prijs erdoor wordt beïnvloed”, voor het eerst kan worden vastgesteld in de gerechtelijke procedure, of moet de douaneautoriteit deze vraag reeds beoordelen in het kader van de motivering van de bestreden beschikking?

– ingeval de importeur, hoewel hij de procedurele mogelijkheid had, niet uitdrukkelijk heeft verklaard dat hij de waarde van de ingevoerde goederen zal vaststellen volgens de aftrekmethode van artikel 74, lid 2, onder c), van verordening (EU) nr. 952/2013 van het Europees Parlement en van de Raad tot vaststelling van het douanewetboek van de Unie, het wegens de expliciete vervaltermijn voor de genoemde vaststelling in strijd zou zijn met artikel 75, leden 5 en 6, van gedelegeerde verordening (EU) nr. 2017/891 van de Commissie tot aanvulling van verordening (EU) nr. 1308/2013 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft de sectoren groenten en fruit, indien deze waarde voor het eerst zou worden vastgesteld in het kader van het beroep tegen de beschikking, mede gelet op de bezwaren van de importeur die zijn gebaseerd op het feit dat de verkoopprijs voor de goederen in de Unie dicht bij de aangegeven transactiewaarde ligt?

3. Volgt uit artikel 75, lid 5, vierde alinea, van gedelegeerde verordening (EU) nr. 2017/891 van de Commissie tot aanvulling van verordening (EU) nr. 1308/2013 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft de sectoren groenten en fruit, waarin is bepaald dat „de importeur [...] alle documenten ter beschikking [stelt] die nodig zijn voor de uitvoering van de relevante douanecontroles met betrekking tot de verkoop en de afzet van alle producten van de partij in kwestie”, in het licht van de uitlegging in punt 1 van het dictum van het arrest van het Hof van Justitie van 11 maart 2020, BV, С -160/18, EU:C:2020:190, voor het bewijs van de aangegeven transactiewaarde overeenkomstig artikel 70, lid 1, van het douanewetboek van de Unie in de omstandigheden van de onderhavige zaak dat:

– de douaneautoriteiten en, in het kader van het beroep, de rechter verplicht zijn om de omstandigheid dat de ingevoerde goederen – groenten – in de Unie met verlies worden verkocht, in aanmerking te nemen als een ernstige aanwijzing dat de aangegeven invoerprijs kunstmatig was opgedreven, mede ten behoeve van de beoordeling van de verbondenheid van de personen, waardoor de aangegeven transactiewaarde werd beïnvloed, met name, onder meer, om ontwijking van douanerechten en derving van belastinginkomsten tegen te gaan?

– de importeur verplicht is een contract of een ander gelijkwaardig document over te leggen ten bewijze van de prijs die voor de goederen moet worden betaald wanneer zij worden verkocht voor uitvoer naar het douanegebied van de Unie, of volstaat het bewijs dat de aangegeven waarde van de goederen werd betaald bij de invoer? of

– dat de importeur enkel de uitdrukkelijk in artikel 75, lid 5, vierde alinea, van gedelegeerde verordening (EU) nr. 2017/891 genoemde documenten moet overleggen ten bewijze van de aangegeven transactiewaarde bij de invoer van groenten, zodat de omstandigheden met betrekking tot de verkoop van dezelfde goederen in de Unie met verlies irrelevant zijn voor de beoordeling overeenkomstig artikel 75, lid 6, van deze verordening met betrekking tot de nietaanvaarding van de transactiewaarde en de vaststelling van het invoerrecht?

4. Volgt uit artikel 75, leden 5 en 6, van gedelegeerde verordening (EU) nr. 2017/891 van de Commissie tot aanvulling van verordening (EU) nr. 1308/2013 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft de sectoren groenten en fruit, en uit de uitlegging in het arrest van 16 juni 2016, EURO 2004. Hungary Kft., С -291/15, EU:C:2016:455, dat in de omstandigheden van het hoofdgeding de douanewaarde bij invoer van groenten uit derde landen niet hoeft te worden vastgesteld aan de hand van de aangegeven transactiewaarde, indien:

– de aangegeven transactiewaarde aanzienlijk hoger is dan de standaardinvoerwaarde die door de Commissie voor dezelfde goederen is vastgesteld voor de toepassing van invoerrechten in de groentesector;

– de douaneautoriteit de echtheid van de factuur en het bewijs van betaling van de prijs van de goederen, die zijn overgelegd om aan te tonen dat de invoerprijs daadwerkelijk werd betaald, niet betwist of anderszins in twijfel trekt;

– de importeur, ondanks een verzoek daartoe van de douaneautoriteit, geen contract of enig ander gelijkwaardig document heeft verstrekt waaruit de prijs blijkt die voor de goederen moet worden betaald wanneer zij voor uitvoer naar het douanegebied van de Unie worden verkocht, met inbegrip van aanvullend bewijs van de aspecten van de goederen die een economische waarde vertegenwoordigen, welke de hogere waarde bij de aankoop van de exporteur rechtvaardigen, [zoals] voor een biologisch product of een bijzondere kwaliteit van de betrokken partij groenten?

Aangehaalde (recente) jurisprudentie: Consiglio nazionale dei geologi ( С -136/12), Euronics Belgium ( С -343/12), ( С -116/12), ( С -430/14), X ( С -661/15), Europamur AlimentacHon ( С -295/16), , ( С -529/16), BV ( С -160/18), Ministerio Fiscal ( С -36/20 PPU)

Specifiek beleidsterrein: LNV, FIN,