C-771/22 HDI Global

Contentverzamelaar

C-771/22 HDI Global

Prejudiciële hofzaak

Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar).

Termijnen: Motivering departement:    17 februari 2023
Schriftelijke opmerkingen:                    3 april 2023

Trefwoorden: pakketovereenkomst; beëindiging; insolventie

Onderwerp:

•            Richtlijn (EU) 2015/2302 van het Europees Parlement en de Raad van 25 november 2015 betreffende pakketreizen en gekoppelde reisarrangementen, houdende wijziging van verordening (EG) nr. 2006/2004 en van richtlijn 2011/83/EU van het Europees Parlement en de Raad, en tot intrekking van richtlijn 90/314/EEG van de Raad;

Feiten:

De Oostenrijkse consument XY sloot op 3 maart 2020 met de eveneens in Oostenrijk gevestigde reisorganisator Flamenco een pakketovereenkomst voor een reis naar Las Palmas (Gran Canaria) van 3 mei 2020 tot en met 2 juni 2020. Vanwege de Covid-19-crisis annuleerde XY de pakketovereenkomst op 16 maart 2020. Op 20 mei 2020 is tegen Flamenco de faillissementsprocedure ingeleid. Van belang is dat XY de pakketovereenkomst voor het begin van de reis heeft beëindigd en de organisator (Flamenco) vervolgens insolvent is geworden. De Bundesarbeitskammer (verzoekster), een Oostenrijkse instantie die onder meer bevoegd is voor consumentenbescherming, is van mening dat uit het beschermingsdoel van artikel 17 van richtlijn (EU) 2015/2302 blijkt dat de reiziger ook in de in de vorige zin bedoelde situatie recht heeft op bescherming bij insolventie. HDI Global (verweerster), de verzekeraar van Flamenco, is van mening dat het recht op vergoeding wegens een beëindiging voor het begin van de insolventie niet onder de bescherming bij insolventie valt. De verwijzende rechter, waarbij het geschil tussen de Bundesarbeitskammer en HDI Global aanhangig is, heeft vragen betreffende de omvang van de bescherming bij insolventie aan het EU-Hof gesteld.

Overweging:

De verwijzende rechter wil van het EU-Hof weten of rechten op terugbetaling die ontstaan omdat de pakketovereenkomst wordt beëindigd voor het begin van de insolventie, onder de bescherming bij insolventie vallen wanneer de insolventie later ontstaat. Indien die vraag ontkennend wordt beantwoord, wil de verwijzende rechter van het EU-Hof weten of er in een dergelijk geval recht bestaat op vergoedingen op grond van de bescherming bij insolventie. Verder wil de verwijzende rechter antwoord van het EU-Hof op de vraag of, op zijn minst bij een indirect verband tussen de beëindiging van de overeenkomst en de insolventie van de organisator (indirect in die zin dat beide te wijten zijn aan dezelfde buitengewone omstandigheid (bijv. Covid-19)), de rechten op vergoeding onder de bescherming bij insolventie vallen.

Prejudiciële vragen:

1) Moet artikel 17 van richtlijn (EU) 2015/2302 van het Europees Parlement en de Raad van 25 november 2015 betreffende pakketreizen en gekoppelde reisarrangementen, houdende wijziging van verordening (EG) nr. 2006/2004 en van richtlijn 2011/83/EU van het Europees Parlement en de Raad, en tot intrekking van richtlijn 90/314/EEG van de Raad (richtlijn pakketreizen) aldus worden uitgelegd dat betalingen die de reiziger vóór het begin van de reis aan de organisator heeft verricht, alleen beschermd zijn wanneer de reis ten gevolge van de insolventie niet plaatsvindt, of zijn ook vóór de inleiding van de insolventieprocedure aan de organisator verrichte betalingen beschermd wanneer de reiziger de reis vóór de insolventie annuleert wegens buitengewone omstandigheden in de zin van artikel 12 van richtlijn 2015/2302?

2) Moet artikel 17 van richtlijn (EU) 2015/2302 van het Europees Parlement en de Raad van 25 november 2015 betreffende pakketreizen en gekoppelde reisarrangementen, houdende wijziging van verordening (EG) nr. 2006/2004 en van richtlijn 2011/83/EU van het Europees Parlement en de Raad, en tot intrekking van richtlijn 90/314/EEG van de Raad (richtlijn pakketreizen) aldus worden uitgelegd dat betalingen die de reiziger vóór het begin van de reis aan de organisator heeft verricht, beschermd zijn wanneer de reiziger de reis nog vóór het begin van de insolventie annuleert wegens buitengewone omstandigheden in de zin van artikel 12 van richtlijn [omissis] 2015/2302, maar de insolventie tijdens de geboekte reis zou zijn begonnen?

3) Moet artikel 17 van richtlijn (EU) 2015/2302 van het Europees Parlement en de Raad van 25 november 2015 betreffende pakketreizen en gekoppelde reisarrangementen, houdende wijziging van verordening (EG) nr. 2006/2004 en van richtlijn 2011/83/EU van het Europees Parlement en de Raad, en tot intrekking van richtlijn90/314/EEG van de Raad (richtlijn pakketreizen) aldus worden uitgelegd dat betalingen die de reiziger vóór het begin van de reis aan de organisator heeft verricht, beschermd zijn wanneer de reiziger de reis nog vóór het begin van de insolventie annuleert wegens buitengewone omstandigheden in de zin van artikel 12 van richtlijn [omissis] 2015/2302 en de insolventie van de organisator is ontstaan

wegens deze buitengewone omstandigheden?

Aangehaalde (recente) jurisprudentie: C-364/96 (Verein für Konsumenteninformation); C-140/97; C-134/11 ()C-430/13

Specifiek beleidsterrein: IenW; EZK