C-776/21 Alltours Flugreisen

Contentverzamelaar

C-776/21 Alltours Flugreisen

Prejudiciële hofzaak

Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar).

Termijnen: Motivering departement:    15 februari 2022
Schriftelijke opmerkingen:                    1 april 2022

Trefwoorden : pakketreizen, reisovereenkomst, onvermijdbare en buitengewone omstandigheden

Onderwerp :

Richtlijn (EU) 2015/2302 van het Europees Parlement en de Raad van 25 november 2015 betreffende pakketreizen en gekoppelde reisarrangementen, houdende wijziging van verordening (EG) nr. 2006/2004 en van richtlijn 2011/83/EU van het Europees Parlement en de Raad, en tot intrekking van richtlijn 90/314/EEG van de Raad (richtlijn pakketreizen)

Feiten:

Verzoeker heeft bij verweerster voor zichzelf en zijn echtgenote een pakketreis geboekt naar Antalya (Turkije) in de periode van 03-06-2021 tot en met 16-06-2021 voor een bedrag van 2 108,00 EUR. Van verweersters rekening heeft verzoeker een bedrag ter hoogte van 648,00 EUR aanbetaald. Bij brief van 10-03-2021 heeft verzoeker de geboekte pakketreis geannuleerd en de reisovereenkomst beëindigd. Hij verlangde terugbetaling van de aanbetaalde 648,00 EUR. Als grond voor de beëindiging verwees verzoeker naar negatieve reisadviezen van het Duitse ministerie van Buitenlandse Zaken, die op het tijdstip van de beëindiging van kracht waren. Op de geplande datum van de reis was er geen negatief reisadvies meer van kracht, maar was het land van bestemming van de reis nog steeds ingedeeld als Risicogebied. Verzoeker heeft bij het verwijzende Amtsgericht Düsseldorf als rechter in eerste aanleg een vordering ingesteld tegen verweerster tot betaling van het aanbetaalde bedrag. Verweerster heeft geconcludeerd tot afwijzing van de vordering. Volgens haar is er sprake van schuldvergelijking met haar recht op schadevergoeding wegens de beëindiging van de reis op grond van § 651h, lid 1, derde volzin, juncto lid 2 van het Duits burgerlijk wetboek (BGB), dat volgens haar algemene voorwaarden op het tijdstip van de beëindiging 25 % van de reissom bedraagt en daarmee uitgaat boven de vordering van verzoeker. Volgens verzoeker mocht verweerster ondanks de beëindiging geen schadevergoeding eisen omdat er op de plaats van bestemming van de reis sprake zou zijn geweest van onvermijdbare en buitengewone omstandigheden.

Overweging:

Het is van fundamenteel belang voor de beslechting van het geschil welke eisen artikel 12, lid 2, van de richtlijn pakketreizen bij een wereldwijde pandemie stelt aan onvermijdbare en buitengewone omstandigheden, en of dit artikel ertoe noopt § 651h, lid 3, BGB aldus uit te leggen dat de beëindiging zonder betaling van een beëindigingsvergoeding altijd mogelijk is wanneer er op het tijdstip van de reis sprake was van onvermijdbare en buitengewone omstandigheden in de zin van artikel 12, lid 2, eerste volzin, van de richtlijn pakketreizen en wel ongeacht het feit of deze omstandigheden op het tijdstip van beëindiging te voorzien waren en wat de periode is tussen de beëindiging en het tijdstip van de reis. De verwijzende rechter is geneigd – in tegenstelling tot de tot nu toe heersende mening in de nationale rechtspraak – in die zin te oordelen.

Prejudiciële vragen:

1. Is er reeds sprake van onvermijdbare en buitengewone omstandigheden op de plaats van bestemming van de reis in de zin van artikel 12, lid 2, eerste volzin, van richtlijn (EU) 2015/2302 van het Europees Parlement en de Raad van 25 november 2015 betreffende pakketreizen en gekoppelde reisarrangementen, houdende wijziging van verordening (EG) nr. 2006/2004 en van richtlijn 2011/83/EU van het Europees Parlement en de Raad, en tot intrekking van richtlijn 90/314/EEG van de Raad (hierna: ,,richtlijn pakketreizen”) wanneer de bestemming van de reis door de nationale autoriteit voor de preventie van besmettelijke ziekten als risicogebied is aangemerkt en tegelijkertijd niet was voldaan aan de voorwaarden om de plaats van herkomst aan te merken als risicogebied?

2. Moet de reiziger op het tijdstip van de beëindiging van de pakketreis in de zin van artikel 12, lid 2, eerste volzin, van de richtlijn pakketreizen kunnen voorzien dat er sprake zal zijn van aanzienlijke gevolgen op de plaats van bestemming of in de onmiddellijke omgeving daarvan op de dag van vertrek of op het tijdstip van de reis?

3. Moet de beëindiging kort voor de reis plaatsvinden of kan deze in elk geval te allen tijde plaatsvinden tussen het tijdstip van de boeking van de reis en het begin daarvan, wanneer op het tijdstip van de beëindiging niet elke aanwijzing ontbrak dat de buitengewone omstandigheid zich zou kunnen voordoen?

Aangehaalde (recente) jurisprudentie: Centre d’Enseignement Secondaire Saint-Vincent de Soignies (C-471/20)

Specifiek beleidsterrein: IenW