C-777/18 Vas Megyei Kormányhivatal
Prejudiciële hofzaak
Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar). Termijnen: Motivering departement: 12 februari 2019
Schriftelijke opmerkingen: 29 maart 2019
Trefwoorden : sociale zekerheid; ziektekosten; vrij verkeer diensten
Onderwerp :
- Richtlijn 2011/24/EU van het Europees Parlement en de Raad van 9 maart 2011 betreffende de toepassing van de rechten van patiënten bij grensoverschrijdende gezondheidszorg;
- Verordening (EG) nr. 883/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende de coördinatie van de socialezekerheidsstelsels;
- Verordening (EG) nr. 987/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 16 september 2009 tot vaststelling van de wijze van toepassing van verordening (EG) nr. 883/2004 betreffende de coördinatie van de socialezekerheidsstelsels;
Feiten:
Verzoeker is Hongaars staatsburger en is in zijn linkeroog het gezichtsvermogen als gevolg van een vroegere netvliesloslating kwijt. In zijn rechteroog is in 2015 groene staar gediagnosticeerd. Hij is in verschillende Hongaarse zorginstellingen behandeld, waarbij oogdruppels zijn voorgeschreven. De behandeling met de oogdruppels sloeg niet aan, zijn zicht werd steeds nauwer en de oogdruk steeds hoger (op 15.10.2016 37 mmHg, in plaats van de maximum van 21 mmHg). Verzoeker nam contact op met een arts van het Aurelios Augenzentrum (Duitsland) van wie hij een afspraak kreeg voor onderzoek op 17.10.2016 en op 18.10.2016 voor een eventuele operatie. Na het onderzoek besloot de arts de volgende dag tot operatie over te gaan, aangezien de ingreep spoedig uitgevoerd diende te worden om blindheid te voorkomen. De operatie is op 18.10.2016 succesvol afgerond. Verzoeker diende vervolgens een aanvraag bij verweerder in tot vergoeding van de kosten van grensoverschrijdende zorg. Verweerder heeft de aanvraag afgewezen. Verzoeker heeft hiertegen bezwaar aangetekend bij de overheidsinstantie te Boedapest (verweerder), die de afwijzende beslissing heeft bevestigd. Het gaat hier om een geplande ingreep, en dan zijn de kosten alleen te vergoeden als er voorafgaand toestemming was gevraagd (en gegeven), aldus verweerder. Verzoeker heeft hierop beroep bij de bestuursrechter ingesteld. Verzoeker vordert vergoeding van de kosten van zijn medische behandeling in het buitenland. Verweerder vordert verwerping van het beroep en handhaaft zijn beslissing.
Overweging:
De verordeningen 883/2004 en 987/2009 sluiten de mogelijkheid van het achteraf verlenen en vragen van toestemming niet uit. De Hongaarse wettelijke regeling sluit de mogelijkheid van toestemming achteraf daarentegen wel uit, hetgeen in strijd is met het vrij verrichten van diensten, aangezien de patiënt wegens zijn gezondheidstoestand niet altijd in staat is voorafgaande toestemming te vragen om medische behandeling in het buitenland te ondergaan, wanneer de procedure van voorafgaande toestemming gepaard gaat met het risico van verslechtering van zijn gezondheid. Het achteraf vragen van toestemming is in dit systeem echter noodzakelijkerwijs gedoemd te mislukken. Dit kan de patiënt ervan weerhouden om de bewuste zorg in een ander lidstaat te ontvangen. De verwijzende rechter betwijfelt of de verordeningen 883/04 en 987/09 het achteraf verlenen van toestemming uitsluiten wanneer pas tijdens een medisch onderzoek in een andere lidstaat duidelijk wordt dat een operatie de volgende dag noodzakelijk is, zelfs wanneer de in de andere lidstaat gevestigde zorgverlener de mogelijke datum daarvan al eerder had aangegeven.
Prejudiciële vragen:
1. Vormt een nationale regeling als in het hoofdgeding aan de orde, die in het kader van de vergoeding van de kosten van grensoverschrijdende gezondheidszorg uitsluit dat achteraf toestemming wordt verleend voor in een andere lidstaat zonder voorafgaande toestemming ontvangen gezondheidszorg, zelfs wanneer het reële risico bestaat dat als de voorafgaande toestemming wordt afgewacht de gezondheid van de patiënt onomkeerbare schade oploopt, een met artikel 56 VWEU strijdige beperking?
2. Is een nationaal systeem van toestemmingverlening dat in het kader van de vergoeding van de kosten van grensoverschrijdende gezondheidszorg uitsluit dat achteraf toestemming wordt verleend, zelfs wanneer het reële risico bestaat dat als de voorafgaande toestemming wordt afgewacht de gezondheid van de patiënt onomkeerbare schade oploopt, verenigbaar met de beginselen van noodzakelijkheid en evenredigheid die zijn neergelegd in artikel 8, lid 1, van richtlijn 2011/24/EU van het Europees Parlement en de Raad van 9 maart 2011 betreffende de toepassing van de rechten van patiënten bij grensoverschrijdende gezondheidszorg, en met het beginsel van het vrije verkeer van patiënten?
3. Is een nationale regeling die ongeacht de gezondheidsstatus van de patiënt aan het bevoegde orgaan een beslistermijn van 31 dagen voorschrijft om de voorafgaande toestemming te verlenen en een termijn van 23 dagen om deze te weigeren, verenigbaar met de in artikel 9, lid 3, van richtlijn 2011/24 vervatte eis van een redelijke behandelingstermijn waarbij rekening wordt gehouden met de specifieke gezondheidstoestand, de urgentie en individuele omstandigheden van de patiënt? Bij de beoordeling van het verzoek kan het bevoegde orgaan onderzoeken of de betrokken zorg binnen het socialezekerheidsstelsel voor vergoeding in aanmerking komt en zo ja, of deze binnen een medisch verantwoorde termijn door een door de overheid gefinancierde zorgaanbieder kan worden verstrekt. Wanneer dat niet het geval is, onderzoekt het bevoegde orgaan de kwaliteit, de veiligheid en de kostenefficiëntie van de zorg die de door de patiënt aangewezen zorgaanbieder levert.
4. Dient artikel 20, lid 1, van verordening (EG) nr. 883/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende de coördinatie van de socialezekerheidsstelsels aldus te worden uitgelegd dat de kosten van grensoverschrijdende gezondheidszorg uitsluitend voor vergoeding in aanmerking komen wanneer de patiënt een verzoek om voorafgaande toestemming indient bij het bevoegde orgaan? Of is het zo dat artikel 20, lid 1, van verordening nr. 883/2004 de mogelijkheid van het achteraf indienen van een verzoek om toestemming in verband met de vergoeding van de kosten niet bij voorbaat uitsluit?
5. Dient artikel 20, lid 1, van verordening nr. 883/2004 aldus te worden uitgelegd dat de werkingssfeer ervan zich uitstrekt tot een geval waarin de patiënt, op het moment dat hij zich naar een andere lidstaat begeeft, reeds een concrete afspraak heeft voor een medisch onderzoek en op de dag na de datum van het medisch onderzoek een voorwaardelijke afspraak voor een eventueel uit te voeren operatie of medische ingreep, en de betreffende operatie of medische ingreep, gelet op de gezondheidstoestand van de patiënt, daadwerkelijk wordt uitgevoerd? Laat artikel 20, lid 1, van verordening nr. 883/2004 in een dergelijk geval het achteraf indienen van een verzoek om toestemming in verband met de vergoeding van de kosten toe?
6. Valt een geval waarin de patiënt, op het moment dat hij zich naar een andere lidstaat begeeft, reeds een concrete afspraak heeft voor een medisch onderzoek en op de dag na de datum van het medisch onderzoek een voorwaardelijke afspraak voor een eventueel uit te voeren operatie of medische ingreep, en de betreffende operatie of medische ingreep, gelet op de gezondheidstoestand van de patiënt, daadwerkelijk wordt uitgevoerd, onder de werkingssfeer van de geplande geneeskundige verzorging als bedoeld in artikel 26 van verordening (EG) nr. 987/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 16 september 2009 tot vaststelling van de wijze van toepassing van verordening (EG) nr. 883/2004 betreffende de coördinatie van de socialezekerheidsstelsels? Kan in een dergelijk geval overeenkomstig artikel 26 van verordening nr. 987/2009 achteraf een verzoek om toestemming in verband met de vergoeding van de kosten worden ingediend? Eist de regeling ook in een geval van dringende levensreddende behandeling als bedoeld in artikel 26, lid 3, van verordening nr. 987/2009 voorafgaande toestemming volgens artikel 26, lid 1?
Aangehaalde (recente) jurisprudentie: C-173/09;
Specifiek beleidsterrein: SZW; VWS; EZK