C-786/19 The North of England P & I ASSOCIATION

Contentverzamelaar

C-786/19 The North of England P & I ASSOCIATION

Prejudiciële hofzaak

Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar).

Termijnen: Motivering departement:    19 december 2019
Schriftelijke opmerkingen:                    5 februari 2019

Trefwoorden : Verzekering zeeschepen, assurantiebelasting, verenigbaarheid met richtlijn 88/357

Onderwerp :

•          Verdrag van de Verenigde Naties inzake het recht van de zee (Zeerechtverdrag) van 10 december 1982, met name de artikelen 91 en 94

•          Tweede richtlijn 88/357/EEG van de Raad van 22 juni 1988 tot coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende het directe verzekeringsbedrijf, met uitzondering van de levensverzekeringsbranche, tot vaststelling van bepalingen ter bevordering van de daadwerkelijke uitoefening van het vrij verrichten van diensten en houdende wijziging van richtlijn 73/239/EEG, met name artikel 2, onder d), tweede streepje, juncto artikel 25, lid 1

•          Richtlijn 92/49/EEG van de Raad van 18 juni 1992 tot coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende het directe verzekeringsbedrijf, met uitzondering van de levensverzekeringsbranche, en houdende wijziging van de richtlijnen 73/239/EEG en 88/357/EEG (derde richtlijn schadeverzekering), met name artikel 46, lid 2

 

Feiten:

Verzoekster is een in Groot-Brittannië gevestigde verzekeraar, die wereldwijd maritieme verzekeringen aanbiedt. Op basis van die verzekeringsovereenkomsten inde verzoekster verzekeringspremies, waarbij geen Duitse assurantiebelasting werd betaald. Duitsland stond het toe dat betrokken schepen een andere nationale vlag dan Duitse mogen voeren, namelijk die van Liberia of Malta (‘uitvlagging’). De zeeschepen bleven voor de duur van de uitvlagging ingeschreven in het Duitse Zeeschepenregister. De Duitse belastingdienst legde verzoekster een aanslag assurantiebelasting op over de geinde premies.

 

Overweging:

Verwijzende rechter betwijfelt of de nationale rechtssituatie strookt met het Unierecht: Volgens het Duitse recht is aan alle voorwaarden om belasting te heffen voldaan en verandert de ‘uitvlagging’ daar niks aan. Volgens het Unierecht wordt het belastingheffingsrecht toegekend aan de “lidstaat van registratie”. Er wordt hier echter geen definitie van gegeven. Volgens het zeerechtverdrag heeft een schip de nationaliteit van de staat wiens vlag het gerechtigd is te voeren.

 

Prejudiciële vragen:

Moeten artikel 2, onder d), tweede streepje, juncto artikel 25, lid 1, eerste zinsnede, van richtlijn 88/357/EEG, respectievelijk artikel 46, lid 2, van richtlijn 92/49/EEG voor de beoordeling van de lidstaat waar het risico is gelegen aldus worden uitgelegd dat ten aanzien van het afdekken van risico’s in verband met het gebruik van een zeeschip, de staat op het grondgebied waarvan een zeeschip ten behoeve van het bewijs van eigendom in een officieel register is ingeschreven, dan wel de staat wiens vlag het zeeschip voert, de lidstaat is waar het risico is gelegen?

 

Aangehaalde (recente) jurisprudentie: Kvaerner (C-191/99),  A. (C-74/18 )

Specifiek beleidsterrein: FIN, FIN-Fiscaal, JenV