C-790/22 Burgermeister der Landeshauptstadt Innsbruck

Contentverzamelaar

C-790/22 Burgermeister der Landeshauptstadt Innsbruck

Prejudiciële hofzaak

Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar).

Termijnen: Motivering departement:    22 februari 2023
Schriftelijke opmerkingen:                    8 april 2023

Trefwoorden: voedselveiligheid

Onderwerp: voedselveiligheid, geschiktheid van product voor menselijke consumptie

Feiten:

De burgemeester van Innsbruck (verweerder in de zaak) heeft aan verzoekster het verbod opgelegd om het product „Curcumin spezial bei Arthrose” (curcumine speciaal bij artrose) in de handel te brengen en haar verplicht om de in de handel gebrachte producten uit de markt te halen. Hieraan is ten grondslag gelegd dat het product in de handel wordt gebracht als dieetvoeding voor medisch gebruik en het product de stof curcumine bevat. Door het product op de voorgeschreven wijze te gebruiken wordt de door de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid vastgestelde maximale dagelijks in te nemen hoeveelheid curcumine bij een gemiddelde volwassene meer dan zesmaal overschreden. Het product moet daarom worden aangemerkt als ongeschikt voor menselijke consumptie.

Overweging:

In het hoofdgeding gaan zowel beide partijen als het Verwaltungsgericht ervan uit er geen sprake is van een van de in artikel 14, lid 5, van verordening nr. 178/2002 bedoelde redenen (verontreiniging door vreemd materiaal of anderszins, of verrotting, kwaliteitsverlies of bederf) waarom het levensmiddel onaanvaardbaar is geworden voor menselijke consumptie.

Volgens de verwijzende rechter kan uit de bewoordingen van artikel 14, lid 5, van verordening 178/2002 worden afgeleid dat de daarin genoemde omstandigheden zowel wel als niet uitputtend zijn.

 

Prejudiciële vragen:

1. Moet artikel 14, lid 2, onder b), gelezen in samenhang met artikel 14, lid 5, van verordening (EG) nr. 178/2002 van het Europees Parlement en de Raad van 28 januari 2002 tot vaststelling van de algemene beginselen en voorschriften van de levensmiddelenwetgeving, tot oprichting van een Europese Autoriteit voor voedselveiligheid en tot vaststelling van procedures voor voedselveiligheidsaangelegenheden (PB 2002, L 31, blz. 1), aldus worden uitgelegd dat het zich verzet tegen een regeling of een interpretatie van een lidstaat die inhoudt dat levensmiddelen als ongeschikt voor menselijke consumptie moeten worden beschouwd wanneer de beoogde bruikbaarheid ervan niet gewaarborgd is, zonder dat er sprake moet zijn van de in artikel 14, lid 5, van verordening nr. 178/2002 genoemde redenen waarom een levensmiddel onaanvaardbaar is voor menselijke consumptie (als gevolg van verontreiniging door vreemd materiaal of anderszins, of door verrotting, kwaliteitsverlies of bederf)?

Indien de eerste vraag ontkennend wordt beantwoord:

2. Moet artikel 14, lid 2, onder b), gelezen in samenhang met artikel 14, lid 5, van verordening (EG) nr. 178/2002 van het Europees Parlement en de Raad van 28 januari 2002 tot vaststelling van de algemene beginselen en voorschriften van de levensmiddelenwetgeving, tot oprichting van een Europese Autoriteit voor voedselveiligheid en tot vaststelling van procedures voor voedselveiligheidsaangelegenheden (PB 2002, L 31, blz.1), aldus worden uitgelegd dat ervan moet worden uitgegaan dat een levensmiddel ongeschikt is voor menselijke consumptie wanneer het levensmiddel bij de beoogde consumptie als gevolg heeft dat de waarde die door de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid (EFSA) in het kader van de beoordeling van een (in dit levensmiddel opgenomen) levensmiddelenadditief wordt beschouwd als aanvaardbare dagelijkse inname [Acceptable Daily Intake (ADI)], sterk (bij een gemiddelde volwassene met een lichaamsgewicht van 70 kg vijfmaal) wordt overschreden?

Aangehaalde (recente) jurisprudentie:

Specifiek beleidsterrein: VWS en LNV

Gerelateerde documenten