C-791/18 Stichting Schoonzicht

Contentverzamelaar

C-791/18 Stichting Schoonzicht

Prejudiciële hofzaak


Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar).

Termijnen: Motivering departement: 28 februari 2019
​​​​​​​ Schriftelijke opmerkingen: 14 april 2019

Trefwoorden : BTW

Onderwerp : - BTW-richtlijn 2006

 

Feiten:

Stichting Schoonzicht, ondernemer in de zin van artikel 7 van de Wet op de omzetbelasting 1968 (de Wet) heeft op aan haar toebehorende grond een appartementencomplex laten bouwen, bestaande uit zeven woonappartementen (hierna: het complex). In 2013 is met de bouw een aanvang gemaakt. Het complex is in juli 2014 opgeleverd. Deze oplevering vormde voor de heffing van omzetbelasting een levering in de zin van artikel 3, lid 1, letter c, van de Wet. Met deze bepaling heeft de Nederlandse wetgever gebruik gemaakt van de in artikel 14, lid 3, van BTW-richtlijn 2006 neergelegde mogelijkheid om de oplevering van bepaalde onroerende werken als levering van goederen te beschouwen. De omzetbelasting die in de loop van 2013 in verband met de bouw van het complex aan haar in rekening is gebracht, heeft belanghebbende in overeenstemming met artikel 15, lid 1, en lid 4, eerste volzin, van de Wet direct en volledig in aftrek gebracht. Zij bestemde het complex toen namelijk voor belaste doeleinden. Vanaf 1 augustus 2014 verhuurt belanghebbende vier van de appartementen (hierna: de vier appartementen) met vrijstelling van omzetbelasting. De overige drie appartementen zijn in 2014 niet in gebruik genomen. Stichting Schoonzicht heeft in overeenstemming met artikel 15, lid 4, tweede en derde volzin, van de Wet over het tijdvak waarin de vier appartementen in gebruik zijn genomen (het derde kwartaal van 2014) het aan die appartementen toe te rekenen gedeelte van de omzetbelasting (€ 79.587) op aangifte voldaan. Tegen deze voldoening op aangifte heeft zij vervolgens bezwaar gemaakt. Zij meent dat voor investeringsgoederen een herziening van de gehele, oorspronkelijk toegepaste aftrek op het tijdstip van ingebruikneming van dat investeringsgoed, zoals voorgeschreven in artikel 15, lid 4, van de Wet, in strijd is met artikel 187 van BTW richtlijn 2006. De Inspecteur heeft het bezwaar afgewezen.

 

Overweging:

Naar het oordeel van de Hoge Raad ligt het in de rede om artikel 187 van BTW-richtlijn 2006 te lezen in samenhang met de artikelen 184 tot en met 186 van BTW richtlijn 2006, en in lijn daarmee dit artikel zo uit te leggen dat het niet in de weg staat aan de Nederlandse herzieningsregeling. Het is echter niet boven elke redelijke twijfel verheven dat de artikelen 184 tot en met 187 van BTW-richtlijn 2006 bij de toepassing van de gespreide herziening voor investeringsgoederen toelaten dat in het eerste herzieningsjaar bij de ingebruikneming van een investeringsgoed de gehele, oorspronkelijk toegepaste aftrek in aanmerking wordt genomen. De Hoge Raad legt deze kwestie daarom aan het Hof van Justitie voor.

 

Prejudiciële vragen:

1. Verzetten de artikelen 184 tot en met 187 van BTW- richtlijn 2006 zich tegen een nationale herzieningsregeling voor investeringsgoederen die voorziet in een gespreide herziening gedurende een reeks van jaren, waarbij in het jaar van de ingebruikneming – welk jaar tevens het eerste herzieningsjaar is – het totale bedrag van de oorspronkelijk toegepaste aftrek voor dat investeringsgoed in één keer wordt aangepast (herzien) indien bij de ingebruikneming ervan die oorspronkelijk toegepaste aftrek blijkt af te wijken van de aftrek die de belastingplichtige gerechtigd is toe te passen op basis van het werkelijke gebruik van het investeringsgoed?

Indien vraag 1 bevestigend wordt beantwoord:

2. Moet artikel 189, letter b of letter c, van BTW richtlijn 2006 zo worden uitgelegd dat de hiervoor in vraag 1 bedoelde aanpassing in één keer van de oorspronkelijk toegepaste aftrek in het eerste jaar van de herzieningsperiode, een maatregel vormt die Nederland voor de toepassing van artikel 187 van BTW-richtlijn 2006 mag nemen?

 

Aangehaalde (recente) jurisprudentie: C -249/17 Ryanair, C-533/16 Volkswagen, C-153/11 Klub, C-500/13, C-532/16 SEB bankas AB

 

Specifiek beleidsterrein: FIN-Fiscaal

​​​​​​​

Gerelateerde documenten