C-796/22 INSS

Contentverzamelaar

C-796/22 INSS

Prejudiciële hofzaak

Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar).

Termijnen: Motivering departement:    28 februari 2023
Schriftelijke opmerkingen:                    14 april 2023

Trefwoorden: deeltijdarbeid, sociale zekerheid, deeltijdpensionering, seizoenscontract

Onderwerp:

•            Richtlijn 97/81/EG van de Raad van 15 december 1997 betreffende de door de Unice, het CEEP en het EVV gesloten raamovereenkomst inzake deeltijdarbeid.

•            Richtlijn 79/7/EEG van de Raad van 19 december 1978 betreffende de geleidelijke tenuitvoerlegging van het beginsel van gelijke behandeling van mannen en vrouwen op het gebied van de sociale zekerheid.

Feiten:

Eiser is sinds 01-06-1997 in dienst van LLIZA, S.L. In onderling overleg werd het type overeenkomst van eiser tussen 15-10-2014 en 31-05-2019 gewijzigd van een vast contract in een vast seizoenscontract op oproepbasis. Na die datum en tot zijn laatste werkdag op 20-12-2019 is eiser opnieuw in dienst genomen als een vaste werknemer met een normaal contract. Eiser heeft op 16-12-2019 een gedeeltelijke pensioenuitkering aangevraagd. Hij bleef deeltijds diensten verrichten voor LLIZA, S.L. en werd middels een vervangingsovereenkomst vervangen door een andere werknemer. Het nationaal instituut voor de sociale zekerheid (INSS) heeft zijn aanvraag bij besluit van 03-01-2020 afgewezen op grond dat eiser niet de wettelijk vereiste periode van zes jaar anciënniteit had bereikt. Eiser heeft bezwaar aangetekend, dat door de INSS bij besluit van 10-02-2020 is afgewezen. De INSS was van mening dat hij niet alleen niet voldeed aan het anciënniteitsvereiste, maar dat hij ook niet voltijds in dienst was zoals de nationale wetgeving vereist, aangezien werknemers met een vast seizoenscontract op oproepbasis voor socialezekerheidsdoeleinden als deeltijdwerkers worden beschouwd. Eiser stelt dat hij voldoet aan de in het nationale recht gestelde voorwaarden om in aanmerking te komen voor het deeltijdpensioen waarbij er een vervangingsovereenkomst moet zijn.

Overweging:

In Spanje wordt in de regelgeving betreffende de toegang tot een deeltijdpensioenuitkering onderscheid gemaakt naargelang de persoon die aanspraak maakt op de uitkering al dan niet wordt vervangen via een vervangingsovereenkomst. Zo komen alleen werknemers die voltijds in dienst zijn in aanmerking voor het deeltijdpensioen waarbij er een vervangingsovereenkomst moet zijn, wat deeltijdwerkers uitsluit. Dit geldt echter niet als de aanvrager van een deeltijdpensioenuitkering niet wordt vervangen door middel van een vervangingsovereenkomst. Het hoofdgeding betreft de vraag of de Spaanse regelgeving in strijd is met de door Unice, CEEP en het EVV gesloten en aan richtlijn 97/81/EG gehechte raamovereenkomst inzake deeltijdarbeid, en derhalve discriminerend is ten aanzien van deeltijdwerknemers omdat werknemers met een vast seizoenscontract op oproepbasis, en meer algemeen werknemers met een deeltijdbaan, geen toegang hebben tot het deeltijdpensioen waarbij er een vervangingsovereenkomst moet zijn.

Prejudiciële vragen:

1) Moet het begrip ,,arbeidsvoorwaarden” in clausule 4 van de raamovereenkomst inzake deeltijdarbeid bij richtlijn 97/81/EG van de Raad van 15 december 1997 (betreffende de door de Unice, het CEEP en het EVV gesloten raamovereenkomst inzake deeltijdarbeid) aldus worden uitgelegd dat het ook betrekking heeft op een gedeeltelijke pensioenuitkering waarvoor alleen voltijdwerkers en geen deeltijdwerkers in aanmerking komen?

2) Moet het begrip ,,deeltijdwerker(s)” in de clausules 2 en 3 van [de raamovereenkomst bij] richtlijn 97/81/EG aldus worden uitgelegd dat het ook vaste seizoenskrachten op oproepbasis omvat?

3) Moet clausule 4 van de raamovereenkomst bij richtlijn 97/81/EG aldus worden uitgelegd dat een wettelijke regeling die deeltijdwerkers uitsluit van toegang tot het deeltijdpensioen waarbij er een vervangingsovereenkomst moet zijn, in strijd is met deze clausule en derhalve ten opzichte van voltijdwerkers discriminatie oplevert waarvoor er geen rechtvaardiging om objectieve redenen bestaat?

4) Moet richtlijn 79/7/EEG van de Raad van 19 december 1978 betreffende de geleidelijke tenuitvoerlegging van het beginsel van gelijke behandeling van mannen en vrouwen op het gebied van de sociale zekerheid aldus worden uitgelegd dat een regeling, zoals de nationale regeling, op grond waarvan deeltijdwerkers niet in aanmerking komen voor en dus geen toegang hebben tot het deeltijdpensioen (waarbij gelijktijdig een vervangingsovereenkomst moet worden aangegaan), in strijd is met deze richtlijn en discriminatie op grond van geslacht oplevert waarvoor er geen rechtvaardiging om objectieve redenen bestaat?

Aangehaalde (recente) jurisprudentie:  C-395/08 en C-396/08, C-123/10, (C-385/11)

Specifiek beleidsterrein: SZW