C-797/19 B

Contentverzamelaar

C-797/19 B

Prejudiciële hofzaak

Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar).

Termijnen: Motivering departement:    18 december 2019
Schriftelijke opmerkingen:                    4 februari 2020

Trefwoorden : staatssteun; verkapte winstuitkeringen; gemeente als aandeelhouder;

Onderwerp : Artikelen 107 en 108 VWEU

 

Feiten:

Verzoekster is een Duitse GmbH die water en telecommunicatie aanbiedt. Verder exploiteert en beheert zij onder andere zwembaden. De aandelen in verzoekster zijn voor de volle honderd procent in handen van stad A. Verzoekster is derhalve een zogenaamde “eigen vennootschap” (een vennootschap waarvan alle aandelen in handen zijn van een gemeente). In de in dit geding aan de orde zijnde jaren 2002 en 2003 exploiteerde verzoekster het zwembad zelf. De exploitatie van het zwembad was in 2002 en 2003 verliesgevend. In het kader van een bij verzoekster uitgevoerde belastingcontrole was de controleur van mening dat de verliezen uit de eigen exploitatie van het zwembad moesten worden aangemerkt als verkapte winstuitkeringen. Hoewel verweerder (Finanzamt) het in beginsel eens was met de vaststellingen van de controleur, heeft zij de bedoelde verliezen niet als verkapte winstuitkeringen, maar als niet-aftrekbare bedrijfsuitgaven aangemerkt. De hiertegen ingediende bezwaren werden in eerste instantie grotendeels afgewezen, maar uiteindelijk heeft het Finanzgericht de verliezen toch aangemerkt als winstuitkeringen aan de aandeelhouder van de verzoekster. Tegen die beslissing is verzoekster in beroep tot Revision gegaan bij de verwijzende rechter.

 

Overweging:

De verwijzende rechter is van mening dat er in casu sprake is van staatsteun. Volgens de verwijzende rechter gaat het om een maatregel die met staatsmiddelen is bekostigd, beïnvloedt de steunmaatregel het handelsverkeer tussen de lidstaten ongunstig, is de maatregel selectief, en vervalst de maatregel de concurrentie. Ter beoordeling van de vraag of de door de verwijzende rechter gehuldigde opvatting juist is, en er inderdaad sprake is van staatssteun, wordt een prejudicieel verzoek aan het Hof voorgelegd.

 

Prejudiciële vragen:

Moet artikel 107, lid 1, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie aldus worden uitgelegd dat er sprake is van onder deze bepaling vallende staatssteun, wanneer overeenkomstig de regelingen van een lidstaat (voortdurende) verliezen van een kapitaalvennootschap uit een economische activiteit die zonder kostendekkende vergoeding wordt verricht, weliswaar in beginsel dienen te worden beschouwd als verkapte winstuitkeringen en dientengevolge de winst van een kapitaalvennootschap niet mogen verminderen, maar deze rechtsgevolgen niet gelden voor voortdurend verliesgevende activiteiten van kapitaalvennootschappen waarbij de meerderheid van de stemrechten direct of indirect in handen is van publiekrechtelijke rechtspersonen, wanneer laatstgenoemde vennootschappen de betreffende activiteiten verrichten om verkeers-, milieu-, sociaal-, cultuur-, onderwijs- of gezondheidspolitieke redenen?

 

Aangehaalde (recente) jurisprudentie: (C-374/17); Ministerio de Defensa en Navantia (C-522/13); (C-172/03); Altmark Trans en Regierungspräsidium Magdeburg (C-280/00); BUPA e.a./Commissie (T-289/03); Cassa di Risparmio di Firenze e.a. (C-224/04); Commissie/World Duty Free Group e.a. (C-20/15 P en C-21/15 P); Commissie/Aer Lingus (C-164/15 P en C-165/15 P);

Specifiek beleidsterrein: EZK