C-80/17 Fundo de Garantia Automóvel

Contentverzamelaar

C-80/17 Fundo de Garantia Automóvel

Prejudiciële hofzaak

Zie bijlage rechts voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het volledige dossier van het Hof van Justitie.

Termijnen: Motivering departement:   4 april 2017
Concept schriftelijke opmerkingen:       21 april 2017
Schriftelijke opmerkingen:                   21 mei 2017

Trefwoorden: motorrijtuigenverzekering; aansprakelijkheid garantiefonds; stalling buiten de openbare weg

Onderwerp: - richtlijn 72/166/EEG van de Raad van 24 april 1972 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der lidstaten betreffende de verzekering tegen de wettelijke aansprakelijkheid waartoe de deelneming aan het verkeer van motorrijtuigen aanleiding kan geven en de controle op de verzekering tegen deze aansprakelijkheid (Pb 1972, L 103, blz. 1);
- (Tweede) richtlijn 84/5/EEG van de Raad van 30 december 1983 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der lidstaten betreffende de verzekering tegen de wettelijke aansprakelijkheid waartoe de deelneming aan het verkeer van motorrijtuigen aanleiding kan geven (Pb 1984, L 8, blz. 17);
- Richtlijn 2005/14/EG van het Europees Parlement en de Raad van 11 mei 2005 houdende wijziging van de richtlijnen 72/166/EEG, 84/5/EEG, (enz) – idem (Pb 2005, L 194, blz. 14).

Op 19-11-2006 heeft een verkeersongeval plaatsgevonden – een voertuig bestuurd door de zoon van verweerster Alina (eigenaresse van het voertuig) raakt van de weg. Ook haar kleindochter Cristiana (medeverweerster) zit in het voertuig. De zoon en twee mede-inzittenden komen om. Het voertuig was niet (meer) WA verzekerd. Door ziekte was Alina niet meer in staat het voertuig te besturen, het was in de tuin, op particuliere grond, gestald. De zoon zou zonder haar medeweten op 18 of 19-11 de autosleutels hebben meegenomen en met het voertuig de openbare weg zijn opgegaan. Verzoeker (Garantiefonds) heeft de ouders van één dodelijk slachtoffer buitengerechtelijk schadeloos gesteld en een vergoeding uitgekeerd voor de door een andere gelaedeerde geleden schade. Vervolgens heeft verzoeker op grond van zijn recht van subrogatie veroordeling van verweerders gevorderd tot betaling van de door hem aan de gelaedeerden uitgekeerde bedragen vermeerderd met rente. De rechter in eerste aanleg heeft de vordering van verzoeker gedeeltelijk gegrond verklaard met de overweging dat het feit dat de eigenaresse van het voertuig niet de bedoeling had met het voertuig aan het verkeer deel te nemen en dat het ongeval heeft plaatsgevonden zonder dat zij daarvoor aansprakelijk kan worden gesteld, niet wegnam dat zij een verzekering moest hebben. Een verzekeringsovereenkomst waarborgt schadeloosstelling van gelaedeerden, ook in geval van diefstal van het voertuig. Verweerster Alina gaat in hoger beroep dat slaagt: de rechter vernietigt de uitspraak omdat een verzekering niet vereist was en verzoekster niet aansprakelijk. Verzoeker stelt daarop beroep tot herziening in bij de verwijzende rechter.

Bij de verwijzende POR rechter (Hooggerechtshof) stelt verweerster dat zij niet verplicht was een WA-verzekering af te sluiten omdat zij niet (meer) van plan was met het voertuig de openbare weg op te gaan. Verzoeker stelt dat het voertuig geschikt was om aan het verkeer deel te nemen en op grond daarvan een WA-verzekering verplicht is vanwege de inherente risico’s van het bezit van een motorvoertuig. De verwijzende rechter haalt arrest C-162/13 aan waarin het HvJEU oordeelde dat het begrip ‘deelneming aan het verkeer van voertuigen’ (RL 72/166) ziet op ‘elk gebruik van een voertuig dat overeenstemt met de gebruikelijke functie ervan’. Uit artikel 3 van RL 72/166 blijkt dat de verzekeringsplicht wordt opgelegd ter bescherming van derden. Het recht van subrogatie wordt afgebakend door artikel 1.4 van RL 84/5; het kan zich enkel uitstrekken tot situaties waarin de verplichting om een WA-verzekering af te sluiten niet is nagekomen en niet in geval van wederrechtelijke toe-eigening van een voertuig dat door de eigenaar aan het verkeer is onttrokken en op een privéterrein is gestald, waardoor het niet meer de risico’s oplevert die onder normale omstandigheden aan deelneming aan het verkeer verbonden zijn. Hij legt het HvJEU de volgende vragen voor:

1) Moet artikel 3 van richtlijn 72/166/EEG van de Raad van 24 april 1972 (die gold op de datum van het ongeval) aldus worden uitgelegd dat de verplichte motorrijtuigenverzekering ook geldt ingeval het voertuig, op besluit van de eigenaar, aan het verkeer is onttrokken en in een particuliere tuin buiten de openbare weg is gestald?
of,
rust in die omstandigheden, onafhankelijk van de aansprakelijkheid die op het garantiefonds jegens de derde gelaedeerde rust, inzonderheid bij wederrechtelijk gebruik van het voertuig, op de eigenaar van het voertuig niet de verplichting, het voertuig te verzekeren?
2) Moet artikel 1, lid 4, van richtlijn 84/5/EEG van de Raad van 30 december 1983 (die gold op de datum van het ongeval) aldus worden uitgelegd dat het Fundo de Garantia Automóvel, dat bij gebreke van een verzekering tegen wettelijke aansprakelijkheid de derde die schade heeft geleden als gevolg van een verkeersongeval dat is veroorzaakt door een voertuig dat zonder medeweten en zonder toestemming van de eigenaar is weggehaald van het privéterrein waar het was gestald, schadeloos heeft gesteld, tegenover de eigenaar van het voertuig subrogatie kan inroepen, los van de vraag van de aansprakelijkheid voor het ongeval?
of,
moet voor de subrogatie van het Fundo de Garantia Automóvel tegenover de eigenaar van het voertuig worden vastgesteld of deze eigenaar wettelijk aansprakelijk is, meer in het bijzonder op grond dat hij toen het ongeluk plaatsvond daadwerkelijk de controle over het voertuig had?

Aangehaalde (recente) jurisprudentie: C-162/13 Vnuk

Specifiek beleidsterrein: IenM, VenJ

Gerelateerde documenten