C-808/19 en C-809/19 Volkswagen e.a.

Contentverzamelaar

C-808/19 en C-809/19 Volkswagen e.a.

Gevoegde Prejudiciële hofzaken    

Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar).

Termijnen: Motivering departement:     30 december 2019
Schriftelijke opmerkingen:                     16 februari 2020

Trefwoorden : personenvoertuig, manipulatie-instrument, onrechtmatige daad, emissiewaarden

Onderwerp :

•          Richtlijn 2007/46/EG van het Europees Parlement en de Raad van 5 september 2007 tot vaststelling van een kader voor de goedkeuring van motorvoertuigen en aanhangwagens daarvan en van systemen, onderdelen en technische eenheden die voor dergelijke voertuigen zijn bestemd (kaderrichtlijn)

•          verordening (EG) nr. 715/2007 van het Europees Parlement en de Raad van 20 juni 2007 betreffende de typegoedkeuring van motorvoertuigen met betrekking tot emissies van lichte personen- en bedrijfsvoertuigen (Euro 5 en Euro 6) en de toegang tot reparatie- en onderhoudsinformatie

•          Bijlage bij verordening (EG) nr. 385/2009 van de Commissie van 7 mei 2009 tot vervanging van bijlage IX bij richtlijn 2007/46/EG van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van een kader voor de goedkeuring van motorvoertuigen en aanhangwagens daarvan en van systemen, onderdelen en technische eenheden die voor dergelijke voertuigen zijn bestemd (kaderrichtlijn)

 

Feiten:

De feiten in beide zaken betreffen de aankoop van een personenvoertuig welke is uitgerust met een door verwerende partij geleverde motor van het type EA 189. De oorspronkelijke software van de motor heeft tijdens de officiële testprocedure bijgedragen tot een optimalisering van de stikstofemissiewaarden met behulp van één van de twee bedrijfsmodi van het uitlaatgasrecirculatiesysteem waarmee de motor is uitgerust. Is modus 1 actief, wordt minder stikstof uitgestoten doordat er relatief meer uitlaatgassen worden gerecirculeerd. Is daarentegen modus 0 actief, worden er meer fijnstof uitgestoten doordat er minder uitlaatgassen worden gerecirculeerd. Tijdens de testcyclus waarbij de stikstofemissies worden gemeten, schakelt de ingebouwde software om naar bedrijfsmodus 1, met als resultaat dat de beoogde lagere stikstofuitstoot wordt behaald en tevens aan de wettelijk voorgeschreven emissiewaarden en aan de emissiegrenswaarden voor stikstofoxide conform de Euro 5-norm wordt voldaan. In werkelijke rijomstandigheden op de weg, daarentegen, wordt het voertuig in modus 0 voortbewogen. De emissiewaarden die daarbij ontstaan, stemmen niet overeen met de waarden die verwerende partij als fabrikant van dit voertuig in het certificaat van overeenstemming heeft opgegeven. De ontwikkeling en installatie van het manipulatie-instrument, alsook de levering van de aldus gemanipuleerde motoren aan de dochterondernemingen, vonden plaats met medeweten van en in opdracht van verwerende partij, of in ieder geval met de goedkeuring van de raad van bestuur, met als doel om de eigen kosten te drukken ten nadele van de consumenten en een concurrentievoordeel te verwerven. Verzoekers in beide zaken zijn aldus misleid en zouden het voertuig niet hebben aangekocht indien zij geweten hadden dat niet voldaan is aan de materiële toelatingsvoorwaarden. Zij eisen dat de verwerende partij de aankoopprijs van het personenvoertuig terugbetaalt. Zij zijn van mening dat de aankoopprijs niet moet worden verminderd met een gebruiksvergoeding voor de door hen afgelegde kilometers. De verwerende partij voert aan dat de door haar gebruikte software moet worden beschouwd als een loutere ingreep in de motor zelf. Bovendien zijn de emissiegrenswaarden in werkelijke rijomstandigheden niet relevant, aangezien de wetgever ervoor heeft gekozen om de grenswaarden onder laboratoriumomstandigheden te verhogen.

 

Overweging:

De verwijzende rechter stelt allereerst vast dat een verboden manipulatie-instrument in de zin van artikel 5, lid 2, en artikel 3, punt 10, van verordening nr. 715/2007 in het litigieuze personenvoertuig is ingebouwd. Of er sprake is van een inbreuk aan de verplichting tot afgifte van een geldig certificaat hangt af van de verklarende kracht en betekenis van een certificaat van overeenstemming waarover in Duitsland onenigheid bestaat. Volgens sommigen is het niet van belang of het voertuig in kwestie aan de wettelijke vereisten voldoet. Het enige criterium dat in aanmerking komt, is of het certificaat door de juiste fabrikant is afgegeven en aan het goedgekeurde voertuigtype is toegewezen. Volgens een tegengestelde opvatting bevat een dergelijk certificaat tevens de verklaring dat het voertuig aan alle relevante wettelijke bepalingen voldoet die in de Unie van kracht zijn. Het bestaan van een verboden manipulatie-instrument leidt er in dat geval toe dat het certificaat van overeenstemming onjuist en bijgevolg ongeldig is. Daarnaast vraagt de verwijzende rechter zich af of artikel 5, lid 2, van verordening nr. 715/2007 ook een beschermende werking heeft ten aanzien van derden. De Duitse rechtspraak blijft hier tot op heden zeer verdeeld over. Sommigen zijn de opvatting toegedaan dat de genoemde voorschriften niet dienen tot bescherming van het vermogen van een autokoper maar daarentegen erop zijn gericht om een hoog niveau van verkeersveiligheid, gezondheidsbescherming, milieubescherming en energie-efficiëntie te waarborgen. Ten slotte stelt de verwijzende rechter dat de verzoekende partij voor zover de overige vragen bevestigend worden beantwoord, het recht heeft om in de situatie te worden gebracht waarin zij zou hebben verkeerd wanneer zij de koopovereenkomst voor het personenvoertuig niet had gesloten. Aangezien de verzoekende partij het door haar aangekochte voertuig sinds de aankoop jarenlang heeft gebruikt en nog steeds gebruikt, rijst de vraag of zij, vanuit het oogpunt van voordeelcompensatie, een gebruiksvergoeding is verschuldigd.

 

Prejudiciële vragen:

1) Moeten § 6, lid 1, en § 27, lid 1, van de EGFahrzeuggenehmigungsverordnung (Duits besluit inzake de EU-typegoedkeuring;hierna: „EG-FGV”) respectievelijk artikel 18, lid 1, en artikel 26, lid 1, van richtlijn 2007/46/EG aldus worden uitgelegd dat de fabrikant zijn verplichting tot afgifte van een geldig certificaat overeenkomstig § 6, lid 1, EG-FGV (dan wel zijn verplichting tot afgifte van een certificaat van overeenstemming overeenkomstig artikel 18, lid 1, van richtlijn 2007/46/EG) niet nakomt wanneer hij een verboden manipulatie-instrument in de zin van artikel 5, lid 2, en artikel 3, punt 10, van verordening (EG) nr. 715/2007 in het voertuig heeft ingebouwd, en dat het in het verkeer brengen van een dergelijk voertuig indruist tegen het verbod op het in het verkeer brengen van een voertuig zonder geldig certificaat van overeenstemming overeenkomstig § 27, lid 1, 1 EG-FGV (dan wel tegen het verbod op de verkoop zonder geldig certificaat van overeenstemming overeenkomstig artikel 26, lid 1, van richtlijn 2007/46/EG)? Indien deze vraag bevestigend wordt beantwoord:

1a) Beogen §§ 6 en 27, EG-FGV respectievelijk artikel 18, lid 1, artikel 26, lid 1, en artikel 46 van richtlijn 2007/46/EG met name ook de bescherming van de consument, ook met betrekking tot zijn beschikkingsvrijheid en zijn vermogen? Behoort de aankoop door een consument van een voertuig dat zonder geldig certificaat van overeenstemming in het verkeer werd gebracht, tot de risico’s waarvan de voorkoming door deze voorschriften wordt beoogd?

2) Beoogt artikel 5, lid 2, van verordening (EG) nr. 715/2007 ook de bescherming van de consument, ook met betrekking tot zijn beschikkingsvrijheid en zijn vermogen? Behoort de aankoop door een consument van een voertuig waarin een verboden manipulatie-instrument is ingebouwd, tot de risico’s waarvan de voorkoming door dit voorschrift wordt beoogd?

3) Moeten §§ 6 en 27, EG-FGV respectievelijk artikel 18, lid 1, artikel 26, lid 1, en artikel 46 van richtlijn 2007/46/EG en artikel 5, lid 2, van verordening (EG) nr. 715/2007 aldus worden uitgelegd dat, in het geval van een inbreuk hierop, een gebruiksvergoeding voor het daadwerkelijke gebruik van het voertuig geheel of gedeeltelijk in mindering moet worden gebracht op de schade van de consument (en in voorkomend geval, op welke wijze en in welke mate), wanneer de consument op grond van deze inbreuk de ontbinding van de koopovereenkomst kan eisen en eist? Maakt het enig verschil voor de uitlegging wanneer de inbreuk gepaard gaat met misleidende beweringen ten aanzien van de goedkeuringsinstanties en de consument over het feit dat aan alle goedkeuringsvoorwaarden is voldaan en dat het voertuig onbeperkt op de weg mag worden gebruikt, en de inbreuk en de misleiding tot doel hadden om kosten te besparen en maximale winsten uit hoge verkoopcijfers te behalen, en terzelfder tijd een concurrentievoordeel te verwerven ten koste van de nietsvermoedende klant?

 

Aangehaalde (recente) jurisprudentie:

Specifiek beleidsterrein: JenV, IenW

Gerelateerde documenten