C-81/14 Nannoka Vulcanus Industries

Contentverzamelaar

C-81/14 Nannoka Vulcanus Industries

Zie bijlage rechts voor de verwijzingsuitspraak
Klik hier voor het volledige dossier van het Hof van Justitie

Termijnen: Motivering departement:   4 april 2014
(Concept-) schriftelijke opmerkingen:   21 april 2014
Schriftelijke opmerkingen:                   21 mei 2014
Trefwoorden: milieu; gevaarlijke stoffen (VOS-richtlijn)

Onderwerp
Richtlijn 1999/13/EG van de Raad van 11 maart 1999 inzake de beperking van de emissie van vluchtige organische stoffen ten gevolge van het gebruik van organische oplosmiddelen bij bepaalde werkzaamheden en in installaties (Pb L 85, blz. 1)

Verweerder GS Gelderland legt verzoekster bij besluit van 7 oktober 2010 een last onder dwangsom op wegens overtreding van het oplosmiddelenbesluit (de omzetting van de EG-VOS-richtlijn milieubeheer). Het besluit van GS is inmiddels (oktober 2013) ingetrokken maar verzoekster heeft schade geleden omdat zij een deel van haar productie aan een ander bedrijf heeft moeten uitbesteden.
Verzoekster diende op grond van het Oplosmiddelenbesluit ervoor zorg te dragen dat haar installaties uiterlijk 31-10-2007 voldoen aan de in bijlage IIA van RL 1999/13 beschreven emissiegrenswaarden dan wel aan het in bijlage IIB van die RL beschreven reductieprogramma. Verzoekster heeft zich in oktober 2005 aangemeld om gebruik te maken van het reductieprogramma en heeft een programma opgesteld waarbij al meteen duidelijk was dat zij de beoogde emissie per 31-10-2007 niet zou halen. De vraag hier is echter of zij daarmee aan het in bijlage IIB voorgeschreven reductieprogramma heeft voldaan. Verzoekster meent van wel omdat in bijlage IIB een mogelijkheid tot verlenging zou zijn opgenomen met extra tijd na 31 oktober 2007 om het programma uit te voeren.

In bijlage IIB is een tijdschema opgenomen voor het behalen van de beoogde emissies en een rekenmethode om die emissies te bepalen (de ‘standaardregeling’). De verwijzende NL rechter (RvS) ziet geen aanknopingspunten om aan te nemen dat de installaties van Nannoka niet aan de voor de standaardregeling gestelde voorwaarden voldoen. De Raad vraagt zich dan ook af of in gevallen waarin de standaardregeling van toepassing is van het tijdschema kan worden afgeweken. Dit hangt af van de betekenis van de eerder in bijlage IIB opgenomen tekst dat bij de opzet van het programma ermee rekening wordt gehouden dat de exploitant extra tijd moet krijgen om zijn reductieprogramma uit te voeren wanneer de vervangingsproducten met weinig of geen oplosmiddelen nog in ontwikkeling zijn. De Raad stelt de volgende vragen aan het HvJEU:
1) Volgt uit bijlage IIB van richtlijn 1999/13/EG (richtlijn van de Raad van 11 maart 1999 inzake de beperking van de emissie van vluchtige organische stoffen ten gevolge van het gebruik van organische oplosmiddelen bij bepaalde werkzaamheden en in installaties), dat de exploitant van installaties waar voor het product een constant gehalte aan vaste stof kan worden aangenomen en voor de bepaling van het referentiepunt voor de emissiebeperking kan worden gebruikt, wanneer de vervangingsproducten met weinig of geen oplosmiddelen nog in ontwikkeling zijn, voor de uitvoering van zijn reductieprogramma extra tijd moet krijgen in afwijking van het in deze bijlage opgenomen tijdschema?
2) Indien deze vraag bevestigend wordt beantwoord (…)
Is voor het krijgen van extra tijd voor het uitvoeren van het reductieprogramma als bedoeld in bijlage IIB van richtlijn 1999/13/EG een bepaalde handeling van de exploitant van de installatie of een toestemming van een bevoegde autoriteit vereist?
3) Aan de hand van welke criteria kan de lengte van de extra tijd als bedoeld in bijlage IIB van richtlijn 1999/13/EG worden bepaald?

Specifiek beleidsterrein: IenM

Gerelateerde documenten