C-815/19 Natumi

Contentverzamelaar

C-815/19 Natumi

Prejudiciële hofzaak      

Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar).

Termijnen: Motivering departement:     30 december 2019
Schriftelijke opmerkingen:                     16 februari 2020

Trefwoorden : biologische levensmiddelen, mineralen, biologische productie, etikettering van producten

Onderwerp :

Verordening (EG) nr. 889/2008 van de Commissie van 5 september 2008 tot vaststelling van bepalingen ter uitvoering van verordening (EG) nr. 834/2007 van de Raad inzake de biologische productie en de etikettering van biologische producten, wat de biologische productie, de etikettering en de controle betreft, laatstelijk gewijzigd bij uitvoeringsverordening (EU) 2018/1584 van 22 oktober 2018.

 

Feiten:

Verzoekster is fabrikante van soja- en rijstdranken waaraan het calciumhoudende wier Lithothamnium calcareum is toegevoegd. Ze brengt haar product „sojadrinkcalcium” op de markt onder het etiket „bio” en met de benamingen „calcium”, „met calciumrijk zeewier” en „met hoogwaardig calcium uit het zeewier lithothamnion.” In 2005 heeft verweerder, deelstaat Noordrijn Westfalen, verzoekster erop attent gemaakt dat het gebruik van calciumcarbonaat als mineraal niet is toegestaan in biologische producten. Dit geldt ook in het geval dat de verrijking door de toevoeging van wier wordt bewerkstelligd. Nadat verweerder een boeteprocedure had ingeleid, stelde verzoekster een vordering tot verkrijging van een verklaring voor recht in, welke werd afgewezen door de Duitse bestuursrechter in eerste aanleg. Ook het hoger beroep ingesteld door verzoekster werd verworpen. Op grond van de inmiddels geldende Unievoorschriften was het gebruik van wier bij de verwerking van biologische levensmiddelen weliswaar toegestaan, maar dit voorschrift was alleen van toepassing voor eetbare wieren. Lithothamnium calcareum daarentegen zou op grond van de kenmerkende kalkopslag in de celwanden niet eetbaar zijn. In het beroep in Revision handhaaft verzoekster haar vordering en stelt zij in essentie dat het bij Lithothamnium calcareum gaat om een levensmiddel en niet om een mineraal of additief. De kwalificatie als plantaardig product van een wier vervalt niet bij het afsterven van dat wier. Het gebruik van afgestorven wieren was enkel biologisch gemotiveerd. De Europese Commissie had uitdrukkelijk bevestigd dat het wier lithothamnion mocht worden toegevoegd aan biologische producten. Dergelijke producten zouden ook in andere lidstaten worden verkocht. Verweerder betwist de Revision en verdedigt de uitspraak in hoger beroep. Hij merkt op dat de door verzoekster overgelegde bevindingen van de Commissie geen officieel karakter in de vorm van „Guidelines” of iets dergelijks hebben. De huidige ontwerpen ter herziening van het Unierecht bevatten een opsomming van verschillende wieren, maar Lithothamnium calcareum wordt niet vermeld.

 

Overweging:

De appelrechter betwijfelt of het wier Lithothamnium calcareum bij de verwerking van biologische  levensmiddelen als ingrediënt mag worden gebruikt. Volgens de appelrechter kan artikel 28 waarin niet-biologische ingrediënten van agrarische oorsprong staan vermeld, enkel van toepassing zijn op „eetbare wieren” die ook als zodanig kunnen worden geconsumeerd. Ter staving van deze zienswijze wordt gesteld dat de andere in punt 1 van bijlage IX bij verordening nr. 889/2008 genoemde ingrediënten allemaal eetbaar zijn en moeten zijn. Aan een dergelijke opvatting kan worden tegengeworpen dat de beperking „eetbaar” voor wieren juist niet is opgenomen in punt 1.3 van bijlage IX bij verordening nr. 889/2008. Op grond van de formulering van de regeling lijkt veeleer toereikend te zijn dat het wier als ingrediënt wordt gebruikt. Dientengevolge hoeft niet het wier zelf eetbaar te zijn, maar enkel het bij de productie van het levensmiddel gebruikte ingrediënt. Volgens de appelrechter kunnen de afgestorven resten van het wier Lithothamnium calcareum of van delen ervan in ieder geval niet meer als ingrediënt van agrarische oorsprong worden opgevat. Met het oog op het feit dat de na het afsterven overblijvende bestanddelen nagenoeg uitsluitend zouden bestaan uit calciumcarbonaat en magnesiumcarbonaat en enkele sporenelementen, zouden deze ingrediënten veeleer bij de mineralen moeten worden ingedeeld. Tegen een dergelijke opvatting pleit dat ook een dood wier een ingrediënt van agrarische oorsprong blijft. Waarom een wier door zijn afsterven de agrarische oorsprong zou moeten verliezen en een mineraal zou moeten worden, valt niet in te zien. Ten slotte vraagt de rechter zich af of het product van verzoekster, indien het aan de eisen voor een bio-etikettering dient te voldoen, mag worden voorzien van verwijzingen naar calcium.

 

Prejudiciële vragen:

1) Moet artikel 28 juncto punt 1.3 van bijlage IX aldus worden uitgelegd dat bij de verwerking van biologische levensmiddelen het wier Lithothamnium calcareum als ingrediënt mag worden gebruikt?

2) Indien de vraag bevestigend wordt beantwoord: Is ook het gebruik van afgestorven wieren toegestaan?

3) Indien ook vraag 2 bevestigend wordt beantwoord: Mag voor een product dat als ingrediënt het (afgestorven) wier Lithothamnium calcareum bevat en waarvan het etiket de term „bio” vermeld, de benaming „met calcium”, „met calciumrijk zeewier” of „met hoogwaardig calcium uit het zeewier lithothamnion” worden gebruikt? [Or. 3]

 

Aangehaalde (recente) jurisprudentie: arrest van het Hof van 6 oktober 1982 (C-283/81)

Specifiek beleidsterrein: LNV

 

Gerelateerde documenten