C-825/21 Centre public d action sociale de Liege

Contentverzamelaar

C-825/21 Centre public d action sociale de Liege

Prejudiciële hofzaak

Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar).

Termijnen: Motivering departement:    4 maart 2022
Schriftelijke opmerkingen:                    18 april 2022

Trefwoorden: vluchtelingenstatus, terugkeerbesluit, sociale bijstand, medische redenen

Onderwerp:

•          Richtlijn 2008/115/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008 over gemeenschappelijke normen en procedures in de lidstaten voor de terugkeer van onderdanen van derde landen die illegaal op hun grondgebied verblijven (Terugkeerrichtlijn).

•          Artikel 4 lid 3 Verdrag betreffende de Europese Unie.

Feiten:

Op 24 september 2014 is de asielaanvraag van verzoekster afgewezen en op 13 oktober 2014 is haar een bevel om het grondgebied van België te verlaten betekend. Verzoekster heeft op 8 juni 2015 een attest van immatriculatie (machtiging tot voorlopig verblijf) gekregen om medische redenen. Tegelijkertijd heeft Het Centre public d’action sociale de Liège haar een sociale bijstandsuitkering toegekend. Op 20 april 2016 heeft de Dienst Vreemdelingenzaken de machtiging ingetrokken en per 1 mei 2016 werd de sociale bijstand ingetrokken. Zowel de arbeidsrechtbank als het arbeidshof Luik hebben het beroep tegen de intrekking van de sociale bijstand verworpen. Reden hiervoor is dat het bevel om het grondgebied te verlaten opnieuw van kracht is geworden toen het attest van immatriculatie niet meer werd afgegeven, waardoor verzoekster illegaal in België verbleef en geen recht had op sociale bijstand. Volgens verzoekster betekent de afgifte van een attest van immatriculatie echter, hoewel het gaat om een tijdelijk en precair verblijf, dat het eerder betekende bevel om het grondgebied te verlaten stilzwijgend moet worden ingetrokken. Verzoekster is van mening dat het oordeel dat zij geen andere sociale bijstand dan dringende medische hulp kon krijgen (overeenkomstig artikel 57, § 2, van de wet van 8 juli 1976 betreffende de openbare centra voor maatschappelijk welzijn) niet gebaseerd kon worden op het voornoemde bevel om het grondgebied te verlaten.

Overweging:

Voor de beantwoording van het geschil verzoekt de verwijzende rechter om uitlegging van art. 6 (het nemen van een terugkeerbesluit) en 8 (de verplichting onder lidstaten om het terugkeerbesluit uit te voeren) van richtlijn 2008/115/EG. Uit artikel 6 lid 4 van richtlijn 2008/115/EG blijkt dat in het geval dat een verblijfsvergunning wordt gegeven, en een terugkeerbesluit reeds is uitgevaardigd, het terugkeerbesluit wordt ingetrokken of opgeschort voor de duur van de geldigheid van de verblijfsvergunning. In wezen wil de rechter weten of in casu het nuttig effect van richtlijn 2008/115/EG hoe dan ook vereist dat een terugkeerbesluit kan worden hervat in het stadium waarin zij is onderbroken als gevolg van de indiening van een verzoek om internationale bescherming, zodra dat verzoek in eerste aanleg is afgewezen. In dit kader is het de vraag of aan de loyaliteitsverplichting van lidstaten (art. 4, lid 3, van het Verdrag betreffende de Europese Unie) en de vereisten van doeltreffendheid (overweging 4 van richtlijn 2008/115/EG) nog wordt voldaan, indien de verwijdering vertraging zou oplopen als gevolg van het feit dat de procedure voor het terugkeerbesluit niet wordt hervat in het stadium waarin zij is onderbroken, maar een hernieuwde procedure voor een terugkeerbesluit vereist is.

Prejudiciële vragen:

Verzetten de artikelen 6 en 8 van richtlijn 2008/115/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008 over gemeenschappelijke normen en procedures in de lidstaten voor de terugkeer van onderdanen van derde landen die illegaal op hun grondgebied verblijven, zich tegen een nationale bepaling volgens welke de verlening van een vorm van toestemming tot verblijf in het kader van het onderzoek van een aanvraag voor machtiging tot verblijf om medische redenen, die in het licht van de hierboven gepreciseerde criteria ontvankelijk wordt geacht, tot gevolg heeft dat de onderdaan van een derde land gedurende dat onderzoek gemachtigd is tot verblijf, zij het slechts tijdelijk en precair, en dat deze verlening derhalve leidt tot de stilzwijgende intrekking van het eerder in het kader van een asielprocedure vastgestelde terugkeerbesluit, waarmee zij onverenigbaar is?

Aangehaalde (recente) jurisprudentie: (C 181/16) en (C 601/15 PPU)

Specifiek beleidsterrein: JenV-DMB