C-829/18 Crédit Logement

Contentverzamelaar

C-829/18 Crédit Logement

Prejudiciële hofzaak


Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar).

Termijnen: Motivering departement: 1 maart 2019

Schriftelijke opmerkingen: 15 april 2019
​​​​​​​

Trefwoorden : oneerlijke bedingen, aflossing van kredieten

Onderwerp :

- Richtlijn 93/13/EEG van de Raad van 5 april 1993 betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten;

 

Feiten:

De vennootschap Crédit Agricole heeft in het kader van vastgoedfinanciering aan OE een lening ter grootte van 61.620 EUR toegekend. De vennootschap Crédit logement heeft zich hoofdelijk borg gesteld voor de aflossing van deze lening. Toen OE haar betalingsverplichtingen niet nakwam, heeft Crédit Agricole de aflossingstermijn vervallen verklaard en OE in gebreke gesteld om haar het bedrag van 61.740,8 EUR te betalen. Vervolgens heeft Crédit logement in totaal een bedrag van 64.039,09 EUR aan Crédit Agricole betaald, wat overeenstemt met het bedrag aan onbetaalde maandelijkse aflossingen, het op de vervaldag uitstaande kapitaal en de boetes voor laattijdige betaling. Crédit logement heeft daarop OE in gebreke gesteld en verzocht het bedrag van 64.067,49 EUR te betalen. Bij het uitblijven hiervan heeft Crédit logement de verwijzende rechter verzocht om OE te veroordelen tot het betalen van 64.149,10 EUR.

 

Overweging:

De verwijzende rechter twijfelt over toelaatbaarheid van de aan OE opgelegde contractuele voorwaarden in de leningsovereenkomst. Vanwege het feit dat OE gedaagd wordt door een derde partij die borg heeft gestaan voor de schuld van OE, rijzen vragen over de mogelijkheid om een beding in de overeenkomst met Crédit Agricole te toetsen onder richtlijn 93/13/EEG betreffende oneerlijke bedingen.

 

Prejudiciële vragen:

De volgende vragen zijn gesteld:

 

  1. Dienen richtlijn 93/13/EEG van 5 april 1993 en het [Unie]rechtelijk doeltreffendheidsbeginsel aldus te worden uitgelegd, dat zij zich verzetten tegen de toepassing van een nationaalrechtelijke bepaling die een rechter verbiedt na te gaan of een beding in een met een beroepsbeoefenaar gesloten overeenkomst oneerlijk is, wanneer de professionele borg die zich tot uitvoering van de overeenkomst heeft verbonden, de schuldenaar-consument heeft meegedeeld dat hij voornemens was de betaling te verrichten en deze schuldenaar hem niet heeft gemeld welke excepties kunnen worden opgeworpen?
  2. Kan door de vermelding in de overeenkomst dat het wisselrisico ten laste van de kredietnemer komt, aangevuld met de aflossingstabellen, het beding „duidelijk en begrijpelijk” worden in de zin van de richtlijn, wanneer simulaties van mogelijke, ook ongunstige hypothesen met betrekking tot de evolutie van de wisselkoers ontbreken?
  3. Staat het aan de beroepsbeoefenaar dan wel aan de consument om te bewijzen dat de informatie waardoor het beding duidelijk en begrijpelijk wordt aan de consument is verstrekt en dat dat beding duidelijk en begrijpelijk is?
  4. Ingeval het tribunal de grande instance de Paris oordeelt dat de contractuele bedingen 1.2.1 tot en met 1.2.9, 2.8 oneerlijk zijn omdat zij onvoldoende duidelijk en begrijpelijk zijn geformuleerd, dienen dan alle financiële bedingen, inclusief het rentebeding, als niet geschreven te worden beschouwd, of dienen alleen de bedingen over de wisselkoersschommelingen en het valutabeding als niet geschreven te worden beschouwd, waardoor enkel een vaste rentevoet overblijft, of dient nog een andere optie te worden overwogen?
  5. Dient het tribunal de grande instance de Paris er zich bij het onderzoek van de voorgaande vraag van te vergewissen dat de opgelegde sanctie doeltreffend, evenredig en afschrikkend is?

 

Aangehaalde rechtspraak: C-243/08 Pannon GSM; C-51/17 OTP Bank en OTP Faktoring; C-473/00 Codifis; C-429/05; C-377/14; C-565/12 LCL Le Crédit Lyonnais; C-449/13 CA Consumer Finance

Specifiek beleidsterrein: JenV, EZK