C-83/16 Heta Asset Resolution Bulgaria

Contentverzamelaar

C-83/16 Heta Asset Resolution Bulgaria

Prejudiciële hofzaak

Zie bijlage rechts voor de verwijzingsuitspraak
Klik hier voor het volledige dossier van het Hof van Justitie

Termijnen: Motivering departement:   5 april 2016
Concept schriftelijke opmerkingen:       22 april 2016
Schriftelijke opmerkingen:                   22 mei 2016
Trefwoorden: douanewetboek; regeling uitvoer (zeejachten)

Onderwerp
- Verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad van 12 oktober 1992 tot vaststelling van het communautair douanewetboek;
- Verordening (EEG) nr. 2454/93 van de Commissie] van 2 juli 1993 houdende vaststelling van enkele bepalingen ter uitvoering van verordening (EEG) nr. 2913/92 (enz)

Verzoekster heeft in 2011/2012 jachten verkocht naar TUR. Zij komt op tegen een beschikking van 12-01-2015 van de BUL douaneAut (verweerster) die weigert achteraf de tien douaneaangiften voor uitvoer van de jachten te registreren / legaliseren, omdat niet kan worden vastgesteld of, wanneer precies, en in welke staat, de goederen het douanegebied van BUL hebben verlaten. De beschikking wordt nietig verklaard en terugverwezen voor nieuw onderzoek, met name of de jachten kunnen worden geacht ten uitvoer te zijn aangegeven door een handeling als bedoeld in artikel 233, lid 1, onder b), van Vo. 2454/93 en of voldoende bewijs aanwezig is dat de goederen het douanegebied hebben verlaten. Verzoekster beroept zich op de voor jachten geldende regels over de vrije scheepvaart in internationale en territoriale wateren als bedoeld in het VN-Verdrag inzake het recht van de zee. Zij wijst erop dat de staat waarin de jachten zich bevonden toen zij het land verlieten, overeenstemt met de in de aangifte beschreven staat en met de stukken voor de registratie van die jachten, aangezien wijzigingen aan schepen niet geoorloofd zijn omwille van de veiligheid van de scheepvaart. Artikel 795, lid 1, van Vo. 2454/93 impliceert niet dat ten bewijze van de uitvoer van de jachten douanedocumenten moeten worden overgelegd die afkomstig zijn van de staat die rechtsmacht heeft over de koper, en de uitvoer is niet gebonden aan wederzijdse douaneformaliteiten bij de invoer in het land van de koper. De uitvoer is bewezen aan de hand van attesten met betrekking tot uitschrijving uit het BUL scheepsregister. Verweerster blijft bij haar mening dat geen bewijs is geleverd dat de goederen BUL in ongewijzigde staat hebben verlaten aangezien geen controle heeft plaatsgehad, en niet bewezen is dat de jachten de territoriale wateren van BUL hebben verlaten.

De verwijzende BUL rechter (Administratieve rechter Sofia) stelt vast dat artikel 795, lid 1, van uitvoeringsVo. 2545/93 het mogelijk maakt goederen die het douanegebied van de Gemeenschap hebben verlaten zonder dat daarvoor aangifte ten uitvoer is gedaan, achteraf alsnog ten uitvoer aan te geven. De jachten hebben een bijzondere status op grond van het VN-verdrag inzake het recht van de zee. Zij mogen namelijk in het vrije verkeer worden gebracht zonder dat douaneformaliteiten hoeven te worden vervuld. Vanaf het moment van ondertekening van de verkoopovereenkomsten (waarop BUL recht van toepassing) was BUL niet langer vlaggenstaat. Om de zaak te kunnen beslissen legt hij de volgende vragen voor aan het HvJEU:
1. Dienen de artikelen 161, lid 5, en 210, lid 3, van verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad van 12 oktober 1992 tot vaststelling van het communautair douanewetboek aldus te worden uitgelegd dat een in het douanegebied van de Gemeenschap gevestigde persoon die partij is bij een overeenkomst over de verkoop van goederen aan een in een derde land gevestigde persoon, moet worden aangemerkt als iemand die goederen uit dit douanegebied uitvoert, wanneer deze overeenkomst de reden vormt om de betreffende goederen onder de in deze verordening bedoelde regeling uitvoer te plaatsen?
2. Dienen de artikelen 161, lid 1, en 210, lid 1, van verordening (EEG) nr. 2913/92 aldus te worden uitgelegd dat er onder omstandigheden als die van het hoofdgeding sprake is van uitvoer en een douaneschuld bij uitvoer ontstaat ter zake van een schip (een jacht) waarvan de vlaggenstaat een lidstaat is, enkel op grond van een overeenkomst over de verkoop van dit schip aan een in een derde land gevestigde persoon en de uitschrijving ervan uit de scheepsregisters van die lidstaat?
3. Dient artikel 795, lid 1, derde alinea, onder b), van verordening (EEG) nr. 2454[/93] [van de Commissie] van 2 juli 1993 houdende vaststelling van enkele bepalingen ter uitvoering van verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad tot vaststelling van het communautair douanewetboek aldus te worden uitgelegd dat –onder omstandigheden als die van het hoofdgeding – bij de uitvoer van een schip (een jacht) waarvan de vlaggenstaat een lidstaat is, de overeenkomst over de verkoop van dit schip aan een in een derde land gevestigde persoon en de uitschrijving ervan uit de scheepsregisters van die lidstaat voldoende bewijsmateriaal vormen in de zin van deze bepaling?
4. Vloeit uit artikel 795, lid 1, derde alinea, onder b), en vierde alinea, [juncto] artikel 796 sexies, lid 1, onder b), van verordening (EEG) nr. 2454/93 voort dat de beoordeling door de ter zake bevoegde douaneautoriteit of voldoende bewijs als bedoeld in artikel 796 quinquies bis van deze verordening voorhanden is, onder de omstandigheden van het hoofdgeding bindend is en niet onderworpen is aan enige controle door de douaneautoriteit die bevoegd is voor de aanvaarding achteraf van een douaneaangifte in de zin van eerstgenoemde bepaling?
Specifiek beleidsterrein: FIN