C-83/19 Asociaţia “Forumul Judecătorilor din România” e.a.

Contentverzamelaar

C-83/19 Asociaţia “Forumul Judecătorilor din România” e.a.

​​​​​​​​​​​​​​

Prejudiciële hofzaak


Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar).

Termijnen: Motivering departement:    18 april 2019
Schriftelijke opmerkingen:                    4 juni 2019

Trefwoorden : rechtsstaat; onafhankelijkheid;

Onderwerp :

-           Beschikking 2006/928/EG van de Commissie van 13 december 2006 tot vaststelling van een mechanisme voor samenwerking en toetsing van de vooruitgang in Roemenië ten aanzien van specifieke ijkpunten op het gebied van de hervorming van het justitiële stelsel en de bestrijding van corruptie;

-           Verdrag betreffende de toetreding van de Republiek Bulgarije en Roemenië tot de Europese Unie (hierna: toetredingsverdrag);

 

Feiten:

Verzoekster (vereniging “Forum van rechters van Roemenië”) heeft verweerster (de gerechtelijke inspectie) op 27.08.2019 verzocht om informatie van openbaar belang te verstrekken. De brief die verweerster in antwoord hierop heeft verstrekt, zou volgens de verzoekster niet aansluiten op de vraag van verzoekster. Op 24.08.2018 heeft verzoekster een vordering ingesteld bij de verwijzende rechter tegen verweerster. Verzoekster vraagt verweerster te gelasten de gevraagde informatie te verstrekken. In haar repliek heeft verzoekster de exceptie opgeworpen betreffende het gebrek aan bewijs voor de hoedanigheid van vertegenwoordiger van de ondertekenaar van het verweerschrift - de hoofdinspecteur van verweerster - waarmee zij de eigenlijke grondslag van de vertegenwoordiging betwist, gelet op de bepalingen van het VEU, het toetredingsverdrag en het mechanisme voor samenwerking en toetsing, en heeft zij een verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend. Verzoekster is van mening dat indien de niet-nakoming van de verplichtingen van Roemenië binnen de context van de Unie (mechanisme voor samenwerking en toetsing, artikel 2 en artikel 19(1) VEU) wordt vastgesteld, dat bewijst dat het recht om verweerster in rechte te vertegenwoordigen niet bestaat. Dit zou volgens verzoekster leiden tot nietigverklaring van het processtuk; het verweerschrift.

 

Overweging:

Met betrekking tot de nationale regelgeving vermeldt verzoekster dat er in 2017 en 2018 drie wijzigingen zijn aangebracht in wetten betreffende de status van rechters en rechterlijke organisatie. Verzoekster wijst erop dat een wezenlijk deel van deze wijzigingen, waarop op zware kritiek is geuit door de Europese

Commissie voor Democratie door Recht (hierna: Commissie van Venetië) en door de Greco (Groep van Staten tegen Corruptie), bijzonder schadelijk is voor de magistratuur en dat de toepassing van de desbetreffende bepalingen moet worden uitgesteld of geschorst tot de datum van de volledige herziening of, afhankelijk van het geval, dat dergelijke bepalingen die momenteel van kracht zijn, moeten worden ingetrokken. Om een uitspraak te kunnen doen over het verweer betreffende het gebrek aan bewijs voor de hoedanigheid van vertegenwoordiger, moet de verwijzende rechter de juridische status en rechtskracht van de verslagen van de Commissie op grond van het mechanisme voor samenwerking en toetsing verduidelijken. Gezien de tegenstrijdige beslissingen van het grondwettelijk hof van Roemenië wenst de verwijzende rechter verduidelijkingen te verkrijgen op de volgende prejudiciële vragen.

 

Prejudiciële vragen:

1. Dient het bij beschikking 2006/928/EG van de Commissie van 13 december 2006 ingestelde mechanisme voor samenwerking en toetsing te worden beschouwd als een handeling van een instelling van de Unie in de zin van artikel 267 V[W]EU, die ter uitlegging kan worden voorgelegd aan het Hof van Justitie van de Europese Unie?

2. Behoren de inhoud, de aard en de looptijd van het bij beschikking 2006/928/EG van de Commissie van 13 december 2006 ingestelde mechanisme voor samenwerking en toetsing tot de werkingssfeer van het Verdrag betreffende de toetreding van de Republiek Bulgarije en Roemenië tot de Europese Unie, dat op 25 april 2005 in Luxemburg door Roemenië is ondertekend? Zijn de vereisten die zijn geformuleerd in de in het kader van dat mechanisme opgestelde verslagen bindend voor Roemenië?

3. Dient artikel 19, lid 1, tweede alinea, van het Verdrag betreffende de Europese Unie aldus te worden uitgelegd dat de lidstaten verplicht zijn de nodige maatregelen vast te stellen om daadwerkelijke rechtsbescherming op de onder het recht van de Unie vallende gebieden te verzekeren, waaronder waarborgen inzake een onpartijdige tuchtprocedure voor Roemeense rechters, om zo alle risico’s te vermijden van politieke inmenging in het verloop van dergelijke procedures, zoals de rechtstreekse benoeming door de regering van het bestuur van de Inspecția Judiciară (gerechtelijke inspectie, Roemenië), zelfs indien het om een voorlopige benoeming gaat?

4. Dient artikel 2 van het Verdrag betreffende de Europese Unie aldus te worden uitgelegd dat de lidstaten bij procedures waarbij de regering het bestuur van de Inspecția Judiciară (gerechtelijke inspectie, Roemenië) rechtstreeks benoemt, zelfs indien het om een voorlopige benoeming gaat, gehouden zijn de beginselen van de rechtsstaat te eerbiedigen, welke beginselen ook worden genoemd in de verslagen die worden opgesteld in het kader van het bij beschikking 2006/928/EG van de Commissie van 13 december 2006 ingestelde mechanisme voor samenwerking en toetsing?

 

Aangehaalde (recente) jurisprudentie: voor de beslechting van deze zaak genoemd: Commissie/Spanje C-154/08; Commissie/Italië C-302/09; Commissie/Italië C-304/09; Commissie/Italië C-243/10; Associação Sindical dos Juízes Portugueses C-64/16; Minister for Justice and Equality C-216/18 PPU.

Specifiek beleidsterrein: JenV; BZK