C-83/22 Tuk Tuk Travel

Contentverzamelaar

C-83/22 Tuk Tuk Travel

Prejudiciële hofzaak

Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar).

Termijnen: Motivering departement:    7 april 2022
Schriftelijke opmerkingen:                    24 mei 2022

Trefwoorden : pakketreizen, annulering, buitengewone omstandigheden, COVID-19

Onderwerp :

-           Richtlijn (EU) 2015/2302 van het Europees Parlement en de Raad van 25 november 2015 betreffende pakketreizen en gekoppelde reisarrangementen, houdende wijziging van verordening (EG) nr. 2006/2004 en van richtlijn 2011/83/EU van het Europees Parlement en de Raad, en tot intrekking van richtlijn 90/314/EEG van de Raad

-           Aanbeveling (EU) 2020/648 van de Commissie van 13 mei 2020 inzake vouchers die aan passagiers en reizigers worden aangeboden als alternatief voor terugbetaling van geannuleerde pakketreizen en vervoersdiensten in het kader van de COVID-19-pandemie

Feiten:

Op 10-10-2019 heeft verzoeker besloten een overeenkomst te sluiten met verweerster, Tuk Tuk Travel, S. L. betreffende een pakketreis voor twee personen naar Vietnam en Cambodja, met vertrek vanuit Madrid. Bij de ondertekening van de overeenkomst betaalde verzoeker 2 402 EUR, waarbij het totaalbedrag van de reis 5 208 EUR bedroeg. De algemene voorwaarden van de overeenkomst bevatten informatie over de mogelijkheid ,,de reis te annuleren vóór de aanvang van de reis met een boete”. Er werd geen contractuele of precontractuele informatie verschaft over de mogelijkheid van annulering in geval van onvermijdbare en buitengewone omstandigheden op de plaats van bestemming of in de onmiddellijke omgeving die de uitvoering van pakketreis aanzienlijk beïnvloeden. Op 12-02-2020 heeft verzoeker verweerster in kennis gesteld van zijn besluit om de reis te annuleren, vanwege zijn bezorgdheid over de verspreiding van het coronavirus in Azië, en heeft hij verzocht om terugbetaling van de bedragen die hem verschuldigd waren uit hoofde van de annulering. Verweerster heeft hem in kennis gesteld van de annuleringskosten, met vermelding dat zij hem 81 EUR zou terugbetalen. Na een berichtenwisseling tussen verzoeker en verweerster deelde laatstgenoemde verzoeker mee dat zij hem uiteindelijk 302 EUR zou terugbetalen.  Verzoeker heeft besloten zich te wenden tot de verwijzende rechter. Hij vordert terugbetaling van 1 500 EUR, waarbij het reisbureau 600 EUR als behandelingsvergoeding mag inhouden. Verzoeker beweert dat de annulering bijna een maand vóór de aanvang van de reis plaatsvond en dat zijn beslissing te wijten was aan overmacht: de zorgwekkende gezondheidssituatie in het reisgebied vanwege COVID-19. Verweerster stelt dat de beslissing van verzoeker op het tijdstip van de ontbinding van de overeenkomst niet gerechtvaardigd was.

Overweging:

Volgens overweging 31 van richtlijn 2015/2302 dienen reizigers het recht te hebben de pakketreisovereenkomst zonder betaling van een beëindigingsvergoeding te beëindigen wanneer onvermijdbare en buitengewone omstandigheden aanzienlijke gevolgen hebben voor de uitvoering van de pakketreis. Noch richtlijn 2015/2302, noch de Spaanse wet bevat echter als minimuminhoud van de informatie die aan de reiziger moet worden verstrekt de mogelijkheid om de pakketreisovereenkomst te beëindigen in geval van onvermijdbare en buitengewone omstandigheden, met het recht op terugvordering van het volledig betaalde bedrag, zonder boete. Verzoeker had dus noch toen hij verweerster in kennis stelde van zijn besluit om van de reis af te zien, noch toen hij zich wendde tot de verwijzende rechter wetenschap van het feit dat hij mogelijkerwijs de overeenkomst kon opzeggen en terugbetaling van alle betaalde bedragen kon verkrijgen. De vraag rijst of de minimuminformatie die op grond van richtlijn 2015/2302 aan de eiser is verstrekt, ontoereikend is in het licht van artikel 169 VWEU juncto artikel 114 VWEU. Met andere woorden, maakt de informatie waarover de reiziger beschikte het voor hem moeilijk om zijn wettelijk erkende rechten en belangen als reiziger te doen gelden en kan deze informatie voor hem ontoereikend zijn om een hoog niveau van bescherming als consument te verkrijgen, met name in een geval als het onderhavige, waarin hij zonder advocaat optreedt? Voorts is de vraag aan de orde of het op grond van het Unierecht mogelijk is om bij rechterlijke uitspraak de terugbetaling te gelasten van alle betalingen die zijn verricht, ook al gaat dit verder dan hetgeen is gevorderd en ook al is dit in strijd met een fundamenteel beginsel van het Spaanse procesrecht, namelijk het beginsel van samenhang tussen het gevorderde en de uitspraak.

Prejudiciële vragen:

1) Moeten artikel 169, lid 1 en lid 2, onder a), en artikel 114, lid 3, VWEU aldus worden uitgelegd dat zij zich verzetten tegen artikel 5 van richtlijn 2015/2302 betreffende pakketreizen en gekoppelde reisarrangementen, aangezien dit artikel onder de aan de reiziger verplicht te verstrekken precontractuele informatie niet het recht omvat dat hij aan artikel 12 van die richtlijn ontleent om de overeenkomst vóór de aanvang ervan op te zeggen en het betaalde bedrag volledig terug te krijgen wanneer er sprake is van onvermijdbare en buitengewone omstandigheden die aanzienlijke gevolgen hebben voor de uitvoering van de pakketreis?

2) Verzetten de artikelen 114 en 169 VWEU, alsmede artikel 15 van richtlijn 2015/2302 zich tegen de toepassing van de in de artikelen 216 en 218, lid 1, LEC [Ley de Enjuiciamiento Civil (wetboek van burgerlijke rechtsvordering)] neergelegde beginselen van lijdelijkheid en samenhang, wanneer deze procedurele beginselen in de weg kunnen staan aan de volledige bescherming van de eisende consument?

Aangehaalde (recente) jurisprudentie: Unicaja Banco (C-869/19)

Specifiek beleidsterrein: IenW

Gerelateerde documenten