C-830/18 Landkreis Südliche Weinstraße

Contentverzamelaar

C-830/18 Landkreis Südliche Weinstraße

Prejudiciële hofzaak


Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar).

Termijnen: Motivering departement: 4 maart 2019

Schriftelijke opmerkingen: 18 april 2019
​​​​​​​

Trefwoorden : sociale zekerheid; onderwijs; vrij verkeer

Onderwerp :

- Verordening (EU) nr. 492/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 5 april 2011 betreffende het vrije verkeer van werknemers binnen de Unie;

 

Feiten:

Partijen verschillen van mening over de verplichting van de verwerende Landkreis (district) om de kosten van verzoekers voor het leerlingenvervoer voor het schooljaar 2015/2016 te vergoeden. Verzoeker 1 is geboren op 22.01.2000 en zat in het betrokken schooljaar in de tiende klas van de Realschule plus te Bad Bergzabern. De school bevindt zich in de verwerende Landkreis Südliche Weinstraße van de Duitse deelstaat Rheinland- Pfalz. Verzoekster 2 is geboren op 13.10.2003 en zat in het litigieuze schooljaar in de zevende klas van dezelfde school. Verzoekers hebben – net als hun ouders – de Duitse nationaliteit en het gezin woont in Wissembourg (Frankrijk). De moeder van verzoekers was tijdens het gehele schooljaar 2015/2016 als kapster in dienstverband in Duitsland werkzaam. Nadat de kosten van het leerlingenvervoer aanvankelijk werden gedragen door de verwerende Landkreis, deelde deze bij berichten van 16.06.2015 aan verzoekers mee dat de tot dan vrijwillige uitkeringen met ingang van het schooljaar 2015/2016 niet konden worden voortgezet. De verwerende Landkreis verklaarde dat de reden hiervoor was dat volgens de schoolwet van de deelstaat Rijnland-Palts de districten alleen leerlingen dienen te vervoeren die in Rheinland-Pfalz wonen. De hiertegen ingediende bezwaren werden afgewezen. De Duitse bestuursrechter in eerste aanleg wees de vordering toe. Van een recht op vergoeding voor de vervoerskosten is in het nationale recht geen sprake aangezien dit vereist dat de leerlingen in Rheinland-Pfalz wonen. Het Landesschulgesetz moet op grond van artikel 7(2) verordening 492/2011 evenwel overeenkomstig worden toegepast op verzoekers. Hiertegen is verweerders hoger beroep gericht, dat wegens het fundamentele belang van de zaak door het Verwaltungsgericht is toegestaan.

 

Overweging:

De vraag rijst of het in het nationale recht gestelde vereiste te wonen op het grondgebied van een deelstaat, in de in casu vastgestelde feitelijke omstandigheden tot indirecte discriminatie van werknemers uit andere lidstaten leidt. De verwijzende rechter heeft vragen bij de aanname dat een woonplaatsvereiste indirect discriminerend is, wanneer op grond van de feitelijke omstandigheden vaststaat dat meer dan 95% van de personen die van een uitkering zijn uitgesloten, in de lidstaat zelf wonen. Voor zover de eerste prejudiciële vraag bevestigend wordt beantwoord – en dus ook bepalingen als de in het onderhavige geval litigieuze bepalingen indirect discriminerend worden geacht –, rijst vervolgens de vraag of sprake is van een rechtvaardigingsgrond.

 

Prejudiciële vragen:

1. Moet artikel 7, lid 2, van verordening (EU) nr. 492/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 5 april 2011 betreffende het vrije verkeer van werknemers binnen de Unie (PB 2011, L 141, blz. 1) aldus worden uitgelegd dat een bepaling van nationaal recht, volgens welke nationale territoriale publiekrechtelijke lichamen (districten) alleen voor de inwoners van de overkoepelende deelstaat in leerlingenvervoer dienen te voorzien, een indirect discriminerende werking heeft, ook al staat op basis van de feitelijke vaststellingen vast dat door het woonplaatsvereiste hoofdzakelijk inwoners uit andere delen van het nationaal grondgebied van de lidstaat worden uitgesloten van de uitkering?

Indien vraag 1 bevestigend wordt beantwoord:

2. Vormt de doeltreffende organisatie van het schoolwezen een dwingende reden van algemeen belang, die een indirecte discriminatie kan rechtvaardigen?

 

Aangehaalde (recente) jurisprudentie: Europese Commissie/Koninkrijk der Nederlanden C-542/09; C-3/90; C-337/97; C-20/12; C-57/96; C–213/05; C-261/83; C-94/84; C-316/85; C-3/90; Ritter- C-152/03; 249/83; C-85/96; C-389/87 en C-390/87; C-41/84; C-33/88 ; C-27/91; C-237/94; Commissie/België C-278/94; C-172/11; C-224/97; Commissie/Italië C-388/01; Commissie/Ierland 113/80; Du Pont de Nemours Italiana, C-21/88; C-415/93;

Specifiek beleidsterrein: SZW; OCW