C-830/19 Region Wallone

Contentverzamelaar

C-830/19 Region Wallone

Prejudiciële hofzaak   

Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar).

Termijnen: Motivering departement:     3 januari 2020
Schriftelijke opmerkingen:                     20 februari 2020

Trefwoorden : steunaanvraag voor vestiging, bruto productiewaarde, plattelandsontwikkeling

Onderwerp :

•          Verordening (EU) nr. 1305/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 inzake steun voor plattelandsontwikkeling uit het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling (ELFPO) en tot intrekking van verordening (EG) nr. 1698/2005 van de Raad

•          Verordening (EU) nr. 807/2014 van de Commissie van 11 maart 2014 tot aanvulling van verordening (EU) nr. 1305/2013 van het Europees Parlement en de Raad inzake bijstand voor plattelandsontwikkeling uit het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling (Elfpo) en tot invoering van overgangsbepalingen

 

Feiten:

CJ heeft het landbouwbedrijf van zijn ouders gedeeltelijk (1/3) overgenomen om het familiebedrijf voort te zetten. Hij oefent zijn activiteit uit in de vorm van een feitelijke vereniging samen met zijn vader, F.J., die eigenaar blijft van 1/3 van de boerderij; de laatste 1/3 eigendom is van diens vrouw, de moeder van C.J. Op 27-01-2016 heeft C.J. namens de feitelijke vereniging J.F. en C. een steunaanvraag voor vestiging ingediend bij het Waals Gewest. Op 28-10-2016 heeft het Waals Gewest de feitelijke vereniging in kennis gesteld van het ongunstige besluit, met als motivering dat de standaardwaarde van de brutoproductie (SBP) van het overgenomen bedrijf de toegelaten maximumdrempel van 1 000 000 EUR overschrijdt. Hiertegen is beroep ingesteld bij het betaalorgaan met als reden dat bij de vaststelling van de SBP rekening moet worden gehouden met het feit dat het bedrijf door drie personen wordt gerund. Aangezien C.J. slechts een deel van het bedrijf heeft overgenomen betoogt hij dat het hanteren van het productiepotentieel van het gehele bedrijf als maximumdrempel discriminerend en disproportioneel is, daar het de doelstellingen van de verordening miskent. Hij stelt dat er een schending is van artikel 2 van verordening 807/2014, aangezien het ministerieel besluit van 10-09-2015 bij het bepalen van de maximumdrempel geen onderscheid maakt tussen de situatie van een jonge landbouwer die zich niet als enig bedrijfshoofd heeft gevestigd, zoals hijzelf, en die van een jonge landbouwer die een bedrijf overneemt om enig bedrijfshoofd te worden.

 

Overweging:

Het Waals Gewest meent dat artikel 2 van de verordening geen verband houdt met eventuele discriminatie tussen jonge landbouwers die alleen een deel van een bedrijf overnemen en diegenen die toetreden tot een bestaand bedrijf, maar uitsluitend tot doel heeft de lidstaten te verbieden de gekozen rechtsvorm te discrimineren. Zoals bepaald in de Waalse regelgeving kan de steun echter worden toegekend in het kader van een vestiging door overname, dat wil zeggen: „de aankoop door een jonge landbouwer van het geheel of van een gedeelte van een eerder bestaand landbouwbedrijf”, aan een jonge landbouwer die niet het enige bedrijfshoofd kan zijn maar enkel effectieve zeggenschap heeft over het bedrijf. In dit geval heeft de jonge landbouwer de zeggenschap over het bedrijf samen met personen die niet voor de betwiste steun in aanmerking komen. Derhalve bestaat er twijfel over de uitlegging van artikel 2 van verordening 807/2014 inzake de specifieke criteria voor de toegang tot steun voor landbouwers die zich niet als enig bedrijfshoofd hebben gevestigd en van het begrip „voorwaarden die gelijkwaardig zijn aan die welke gelden voor een jonge landbouwer die zich als enig bedrijfshoofd vestigt” en de vraag of deze bepaling zich ertegen verzet dat artikel 7 van het ministerieel besluit van 10-09-2015 niet bepaalt dat enkel het aandeel van de jonge landbouwer in het bedrijf in aanmerking moet worden genomen bij het bepalen van de maximumdrempel.

 

Prejudiciële vragen:

Verzetten de artikelen 2, 5 en 19 van verordening (EU) nr. 1305/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 inzake steun voor plattelandsontwikkeling uit het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling (ELFPO) en tot intrekking van verordening (EG) nr. 1698/2005 van de Raad, gelezen in samenhang met artikel 2 van verordening (EU) nr. 807/2014 van de Commissie van 11 maart 2014 tot aanvulling van verordening (EU) nr. 1305/2013 van het Europees Parlement en de Raad inzake bijstand voor plattelandsontwikkeling uit het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling (Elfpo) en tot invoering van overgangsbepalingen , zich ertegen dat de lidstaten bij de omzetting van deze bepalingen rekening houden met het gehele bedrijf en niet enkel met het deel van de jonge landbouwer in het bedrijf en/of met de arbeidseenheden bij de bepaling van de boven- en benedengrens wanneer het landbouwbedrijf georganiseerd is als een feitelijke vereniging waarvan een jonge landbouwer een onverdeeld aandeel heeft overgenomen en bedrijfshoofd wordt, maar niet het enige bedrijfshoofd?

 

Aangehaalde (recente) jurisprudentie:

Specifiek beleidsterrein: LNV, EZK

Gerelateerde documenten