C-831/19 Banco di Desio e della Brianza e.a.

Contentverzamelaar

C-831/19 Banco di Desio e della Brianza e.a.

Prejudiciële hofzaak  

Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar).

Termijnen: Motivering departement:     7 januari 2020
Schriftelijke opmerkingen:                     24 februari 2020

Trefwoorden : executieprocedure; oneerlijke bedingen; consumenten

Onderwerp :

Richtlijn 93/13/EEG van de Raad van 5 april 1993 betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten

 

Feiten:

Op 18-11-2005 heeft Banco di Desio borgovereenkomsten gesloten met YX en ZW. Deze borgovereenkomsten dienden als zekerheidsstelling voor door een handelsvennootschap aangegane schulden Na een betalingsbevel te hebben verkregen – waartegen geen verzet werd ingesteld, en dat derhalve gezag van gewijsde heeft verkregen – heeft Banco di Desio een procedure ingeleid om beslag te leggen op onroerende zaken die eigendom waren van YX en ZW (elk voor de helft). Bij akte van overdracht van 29-01-2013 is ZW eigenaar van de hoofdschuldenaar geworden, waarvan zij een aandeel van 22 % in bezit heeft. ZW blijkt evenwel nooit enige functies binnen de vennootschap van de hoofdschuldenaar te hebben bekleed. Daarnaast blijkt ZW werkneemster van een andere handelsvennootschap te zijn. Op grond van deze gegevens heeft de verwijzende rechter geoordeeld dat YX, wettelijk vertegenwoordiger van de hoofdschuldenaar, niet als consument kan worden aangemerkt, doch ZW wel als consument kan worden gekwalificeerd. Verzoeksters betwisten dat ZW als consument kan worden aangemerkt, aangezien zij aandeelhouder van de hoofdschuldenaar is en met YX, wettelijk vertegenwoordiger van deze hoofdschuldenaar, gehuwd is.

 

Overweging:

Volgens de nationale regelgeving en rechtspraak heeft de beslissing houdende het betalingsbevel, aangezien ZW daar niet tegen is opgekomen, gezag van gewijsde gekregen en moet inzonderheid het oneerlijk karakter van de bedingen in de tussen de Banco di Desio en ZW gesloten overeenkomst inmiddels worden geacht impliciet gezag van gewijsde te hebben verkregen. Daardoor is het volgens de schuldeisers, ook in het licht van het arrest Asturcom, uitgesloten dat het oneerlijke karakter van de contractuele bedingen kan worden onderzocht. De verwijzende rechter vraagt zich evenwel af of deze rechtspraak rechtstreeks van toepassing is, gezien de bestaande verschillen tussen de Italiaanse en de Spaanse rechtsorde en gezien de bijzondere omstandigheden van de betrokken zaak. Het door Asturcom ingeleide geding was geen procedure op tegenspraak, en aan het einde daarvan had de rechter, gezien de afwezigheid van de schuldenaar uitsluitend kunnen beslissen om het algemene tenuitvoerleggingsbevel al dan niet te verlenen. In de onderhavige procedure heeft de schuldenaar, die reeds verweer heeft gevoerd, te kennen gegeven zich te willen beroepen op de oneerlijkheid van de contractuele bedingen. Aan het stilzitten van de schuldenaar is dus een einde gekomen voordat het vonnis werd gewezen. Verder specificeert de verwijzende rechter dat de arresten waarbij het Hof heeft vastgesteld onder welke voorwaarden ook de borg als consument kan worden aangemerkt, nog niet waren gewezen op het tijdstip waarop de betalingsbevelen zijn gegeven. Op dat moment kon ZW tijdens de procedure van verzet tegen het betalingsbevel zich niet beroepen op het oneerlijke karakter van de bedingen in de met de handelaar gesloten overeenkomst, en heeft zij dus geen mogelijkheid gehad om te doen onderzoeken of zij als consument kon worden aangemerkt. De verwijzende rechter vraagt zich dus af of het in de concrete situatie toepasselijke recht een element vormt dat het voor de consument onmogelijk of uiterst moeilijk kan maken om de rechten uit te oefenen die hem zijn toegekend op grond van de nationale regeling waarbij richtlijn 93/13/EEG in nationaal recht is omgezet, en of de noodzaak een effectieve bescherming van de schuldenaar te verzekeren het mogelijk maakt om het oneerlijke karakter te toetsen van de bedingen van een overeenkomst op grond waarvan een betalingsbevel is verkregen, ook al heeft dit betalingsbevel gezag van gewijsde verkregen omdat daartegen geen verzet is ingesteld. Over de tweede prejudiciële vraag merkt de verwijzende rechter op dat de beslissing dat de bedingen van de borgovereenkomst geen oneerlijk karakter hebben volgens het nationale procesrecht impliciet gezag van gewijsde heeft verkregen. De vraag rijst of een begrip als „impliciet gezag van gewijsde” verenigbaar is met de artikelen 6 en 7 van richtlijn 93/13 en artikel 47 van het Handvest.

 

Prejudiciële vragen:

a) Staan de artikelen 6 en 7 van richtlijn 93/13/EEG en artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie in de weg aan een nationale regeling als in casu, die de executierechter belet om een gerechtelijke executoriale titel die gezag van gewijsde heeft verkregen, inhoudelijk te toetsen indien de consument, na kennis te hebben gekregen van zijn hoedanigheid van consument (waarbij hij zich voorheen volgens het geldende recht en de geldende rechtspraak niet kon beroepen op die kennis), om een dergelijke toetsing verzoekt, en zo ja, onder welke voorwaarden?

b) Staan de artikelen 6 en 7 van richtlijn 93/13/EEG en artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie in de weg aan een nationale regeling als in casu, die indien een beslissing dat een contractueel beding niet oneerlijk is impliciet gezag van gewijsde heeft verkregen, de executierechter die uitspraak moet doen op het door een consument aangetekende verzet tegen de tenuitvoerlegging, belet om vast te stellen dat het beding oneerlijk is, en kan dit beletsel worden geacht ook te bestaan indien, gelet op het recht en de rechtspraak zoals van toepassing op het tijdstip waarop die beslissing gezag van gewijsde heeft verkregen, de oneerlijkheid van het beding niet kon worden getoetst omdat de borg niet als consument kon worden aangemerkt, en zo ja, onder welke voorwaarden?

 

Aangehaalde (recente) jurisprudentie: (C-534/16), Pannon GSM Zrt. (C-243/08), (C-168/05), (gevoegde zaken C-154/15, C-307/15 en C-308/15), VB Pénzügyi Lízing Zrt. (C-137/08), Asturcom (C-40/08), Banco Primus (C-421/14),

Specifiek beleidsterrein: EZK