C-84/22 Right to Know 

Contentverzamelaar

C-84/22 Right to Know 

Prejudiciële hofzaak

Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar).

Termijnen: Motivering departement:    15 april 2022
Schriftelijke opmerkingen:                    1 juni 2022

Trefwoorden : openbaarmakingsverplichting, vertrouwelijkheid, emissies, gezag van gewijsde

Onderwerp :

Richtlijn 2003/4/EG van het Europees Parlement en de Raad van 28 januari 2003 inzake de toegang van het publiek tot milieu-informatie en tot intrekking van richtlijn 90/313/EEG van de Raad

Feiten:

Verzoekster deed op 08-03-2016 een verzoek om toegang tot alle documenten van kabinetsvergaderingen over broeikasgasemissies in Ierland in de periode van 2002 tot 2016. Dat verzoek werd in juni 2016 geweigerd. Daarop heeft verzoekster beroep ingesteld. Op 01-06-2018 heeft deze rechter  de zaak voor heroverweging terugverwezen naar de verantwoordelijke instantie. De rechter  heeft geoordeeld dat die instantie had verzuimd een afweging te maken in de zin van artikel 4 van de milieu-informatierichtlijn, waarbij het algemeen belang dat met openbaarmaking wordt gediend, moet worden afgewogen tegen het belang van vertrouwelijkheid. In de uitspraak werd ook geoordeeld dat de kabinetsvergaderingen moesten worden aangemerkt als “interne mededelingen” van een overheidsinstantie, waarvoor de verplichting tot openbaarmaking van verslagen met betrekking tot informatie over emissies in de zin van de milieu-informatierichtlijn, niet geldt. Bij besluit van 16-09-2018 verleende de verantwoordelijke instantie deels toegang tot de documenten. Verzoekster heeft vervolgens verzocht om rechterlijke toetsing van dat tweede besluit. Verzoekster betoogt dat kabinetsvergaderingen “handelingen” zijn in de zin van de milieu-informatierichtlijn en dat verslagen daarvan onderworpen zijn aan een openbaarmakingsverplichting wanneer zij betrekking hebben op informatie over emissies in het milieu. Verweerder betoogt dat kabinetsvergaderingen “interne mededelingen” zijn en dat verslagen daarvan daarom niet vallen onder de verplichte openbaarmaking.

Overweging:

Volgens de verwijzende rechter is de belangrijkste vraag in het hoofdgeding of, en zo ja onder welke omstandigheden het nationale grondwettelijke vereiste van vertrouwelijkheid van kabinetsvergaderingen, moet wijken voor de vereisten van de milieu-informatierichtlijn. De partijen bij de procedure zijn het oneens over de juiste kwalificatie van die besprekingen. Zijn dit “interne mededelingen” van een

overheidsinstantie [artikel 4, lid 1, aanhef en onder e)] of “handelingen” van een overheidsinstantie [artikel 4, lid 2, aanhef en onder a)]? Volgens de verwijzende rechter is de scheidslijn tussen “interne mededelingen” en vertrouwelijke “handelingen” onduidelijk. Bij gebreke van criteria van het Hof bij deze uitlegging kan de verwijzende rechter de categorie van de verslagen van kabinetsvergaderingen niet definitief vaststellen. Daarnaast wenst de verwijzende rechter van het Hof te vernemen of een beroep kan worden gedaan op het gezag van gewijsde  als dit betekent dat een foutieve uitlegging van de richtlijn door een nationale rechter ongecorrigeerd kan blijven.

Prejudiciële vragen:

1) Dienen verslagen van formele vergaderingen van de uitvoerende macht van een lidstaat, waaraan leden van de regering moeten deelnemen en waarin zij als collectief gezag moeten handelen, met het oog op een verzoek om toegang tot daarin opgenomen milieu-informatie te worden aangemerkt als “interne mededelingen” of als “handelingen” van een overheidsinstantie in de zin van de bepalingen van artikel 4, lid 1, [aanhef en] onder e), respectievelijk artikel 4, lid 2, aanhef en onder a), van richtlijn 2003/4/EG van het Europees Parlement en de Raad van 28 januari 2003 inzake de toegang van het publiek tot milieu-informatie en tot intrekking van richtlijn 90/313/EEG van de Raad?

2) Reikt het beginsel van het gezag van gewijsde (zoals besproken in het arrest Köbler, zaak C-224/01, EU:C:2003:513 en aldaar aangehaalde rechtspraak) verder dan het dictum van of de beslissing in de eerdere uitspraak en omvat het daarnaast ook de feitelijke en juridische bevindingen van de eerdere uitspraak? Anders gezegd, is het beginsel van het gezag van gewijsde beperkt tot een “cause of action estoppel” [die belet dat een zaak opnieuw voor de rechter wordt gebracht] of omvat het ook een “issue estoppel” [die belet dat een partij een feitelijke of juridische kwestie die reeds in een eerdere procedure in haar nadeel is beslist, opnieuw aan de orde stelt]?

3) Staat, in een tussen partijen aanhangige procedure over de niet-nakoming van richtlijn 2003/4/EG in verband met een specifiek verzoek om toegang tot milieu-informatie, in welke procedure de verzoeker de nietigverklaring heeft verkregen van een besluit en waarin bepaalde op het Unierecht gebaseerde betwistingsgronden zijn toegewezen en andere verworpen, het Unierecht, en met name het doeltreffendheidsbeginsel, in de weg aan een nationale regeling over het gezag van gewijsde die haar grondslag vindt in een “issue estoppel”, op grond waarvan een nationale rechter in een nieuwe procedure betreffende een nader besluit op hetzelfde verzoek moet uitsluiten dat een dergelijke verzoeker dat nadere besluit aanvecht op Unierechtelijke gronden die eerder zijn verworpen, zonder dat daartegen in de gegeven omstandigheden hoger beroep is aangetekend?

4) Is voor de beantwoording van de derde vraag van belang dat; i) niet naar het Hof van Justitie is verwezen; en ii) geen van beide partijen de relevante rechtspraak van het Hof van Justitie onder de aandacht van de nationale rechter heeft gebracht?

Aangehaalde (recente) jurisprudentie: (Internal communications) (C-619/19), (C-204/09), (C-234/04), (C-224/01)

Specifiek beleidsterrein: EZK, LNV, I&W