C-861/24 Societatea Nationala
Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar).
Termijnen: Motivering departement: 24 maart 2025 Schriftelijke opmerkingen: 10 mei 2025
Trefwoorden: ontslag uit arbeidsovereenkomst, inroepbaarheid Handvest door staatsonderneming
Onderwerp: Handvest van de grondrechten, artt. 16 en 17(1); Richtlijn 2019/1158 betreffende het evenwicht tussen werk en privéleven voor ouders en mantelzorgers, artt. 12(1) en 16(1). De verwijzende rechter twijfelt of de bepalingen van het Handvest kunnen worden ingeroepen door een staatsonderneming tegenover een particulier. Als dat kan, wil hij weten of richtlijn 2019/1158 en artt. 16 en 17(1) Handvest zich verzetten tegen een nationale regeling die voorziet in een algemeen en absoluut ontslagverbod.
Prejudiciële vragen: 1) Geldt de door artikel 16 en artikel 17, lid 1, van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie geboden bescherming ook voor een rechtspersoon waarvan het kapitaal volledig in handen is van de staat en die door de overheid van een lidstaat is opgericht in de vorm van een naamloze vennootschap (een rechtsvorm die in de nationale wetgeving is ondergebracht in de ruimere categorie van verenigingen met winstoogmerk), maar die volgens de bij regeringsbesluit vastgestelde statuten tot doel heeft „een goed werkend commercieel mechanisme te verwezenlijken dat leidt tot een goed gebruik van de nationale landbouwbronnen en -productie” en wordt bestuurd door een algemene vergadering van aandeelhouders bestaande uit vertegenwoordigers die schriftelijk zijn aangewezen en gemachtigd door een ministerie van die lidstaat in overeenstemming met de aangekondigde agenda?
2) Zo ja, verzetten artikel 12, lid 1, en artikel 16, lid 1, van richtlijn (EU) 2019/1158, uitgelegd in het licht van artikel 16 en artikel 17, lid 1, van het Handvest, zich dan tegen een nationale regeling zoals die van artikel 25, lid 2, onder b), van Ordonanța de urgență a Guvernului nr. 111/2010 (noodverordening van de regering nr. 111/2010), dat voorziet in een algemeen en absoluut verbod om een werknemer te ontslaan – ongeacht de feitelijke oorzaak van het ontslag – gedurende de periode waarin hij aanspraak maakt op de terugkeerbonus (een sociale uitkering die door de staat wordt betaald aan werknemers die terugkeren van ouderschapsverlof tot een jaar na het verstrijken van de maximumperiode van dat verlof)?
Aangehaalde (recente) jurisprudentie: arrest van 20 juni 2013, C-7/12; arrest van 11 oktober 2007, C-460/06.
Specifiek beleidsterrein: SZW, JenV, BZ