C-88/17 Zurich Insurance et Metso Minerals

Contentverzamelaar

C-88/17 Zurich Insurance et Metso Minerals

Prejudiciële hofzaak

Zie bijlage rechts voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het volledige dossier van het Hof van Justitie.

Termijnen: Motivering departement:   10 april 2017
Concept schriftelijke opmerkingen:       27 april 2017
Schriftelijke opmerkingen:                   27 mei 2017

Trefwoorden: EEX; forumkeuzebeding; CMR-verdrag (wegvervoer)

Onderwerp: - Verdrag betreffende de overeenkomst tot internationaal vervoer over de weg (CMR-Verdrag);
- verordening (EG) nr. 44/2001 van de Raad van 22 december 2000 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (Brussel I);
- verordening (EU) nr. 1215/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2012 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken.

Verzoekster Metso Minerals heeft met een in VK gevestigd bedrijf (ALS) een vervoersovereenkomst gesloten voor transport van een ‘breker’ per oplegger/schip/oplegger van FIN naar VK. De breker gaat verloren voor de bestemming in VK wordt bereikt. De verzekeraar van ALS betaalt de schade, waarna ALS door verzoeksters in FIN gedaagd wordt de schadevergoeding te betalen. ALS stelt dat de FIN rechter niet bevoegd. De rechter in eerste aanleg oordeelt 05-04-2012 dat ALS niet heeft aangetoond dat sprake is van een forumkeuzebeding. Het CMR is van toepassing op grond waarvan de FIN rechter bevoegd is. In beroep oordeelt de rechter 30-03-2015 dat er niet van kan worden uitgegaan dat partijen een overeenkomst over de bevoegde rechter hebben gesloten. Het in casu gecombineerde vervoer valt (door het afladen voor het vervoer over zee) niet onder de CMR. Hij wijst bevoegdheid dan ook af. De zaak ligt nu voor bij de hoogste FIN rechter.

De verwijzende FIN rechter (hoogste rechter in civiele en strafzaken) stelt vast dat het in casu gaat om dienstenverstrekking op verschillende plaatsen. Het HvJEU heeft in de arresten C-204/08 en C-157/13 zijn oordeel uitgesproken over dienstverlening op verschillende plaatsen (het ging in die zaken om vertrek- en aankomstluchthavens). Indien niet duidelijk sprake is van een plaats met de nauwste band (‘hoofddienst’) tussen de betrokken overeenkomst en het bevoegde gerecht kunnen ook twee plaatsen gelijkelijk als plaatsen worden aangewezen waar de diensten die het voorwerp van een overeenkomst uitmaken, hoofdzakelijk worden verstrekt.
De verwijzende rechter vraagt zich af of in onderhavige zaak volgens artikel 5.1b van de Brussel I-Vo. slechts één plaats is waar de dienst wordt verricht en zo ja welke die plaats dan moet zijn. Ook moet worden nagegaan of volgens het CMR-verdrag (en de daaruit voortvloeiende nationale rechtsregels) een keuzemogelijkheid bestaat. Ook de wijze van transport (land/zee/land) moet in de beoordeling worden meegenomen. Hij legt het HvJEU de volgende vraag voor:
“Hoe worden de plaats dan wel de plaatsen van de verstrekking van diensten in de zin van artikel 5, lid 1, onder b), tweede streepje, van verordening (EG) nr. 44/2001 bepaald, wanneer het gaat om een overeenkomst inzake goederenvervoer tussen lidstaten, en het vervoer bestaat uit meerdere deeltrajecten waarbij van verschillende vervoermiddelen gebruik wordt gemaakt?”

Aangehaalde (recente) jurisprudentie: C-204/08 Rehder; C-157/13 Nickel & Goeldner Spedition

Specifiek beleidsterrein: VenJ; IenM
 

Gerelateerde documenten