C-90/17 Turbogás

Contentverzamelaar

C-90/17 Turbogás

Prejudiciële hofzaak

Zie bijlage rechts voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het volledige dossier van het Hof van Justitie.

Termijnen: Motivering departement:   11 april 2017
Concept schriftelijke opmerkingen:       28 april 2017
Schriftelijke opmerkingen:                   28 mei 2017

Trefwoorden: energiebelasting; opwekking voor eigen gebruik

Onderwerp: - richtlijn 2003/96/EG van de Raad van 27 oktober 2003 tot herstructurering van de communautaire regeling voor de belasting van energieproducten en elektriciteit:

Verzoekster exploiteert een thermo-elektrische centrale in Broalhos/POR. Voor de productie van elektriciteit maakt zij gebruik van aardgas. De centrale kan, indien nodig, op dieselbrandstof draaien. Verzoekster is in bezit van een machtiging om het gebruik van aardgas voor de productie van elektriciteit (en warmte) vrij te stellen van bijzondere verbruiksbelasting en een machtiging om het gebruik van aardgas vrij te stellen als industriële brandstof in haar installaties, die vallen onder het POR nationaal plan voor toewijzing van emissierechten, of het POR akkoord inzake rationalisatie energieverbruik. Zij is echter niet geregistreerd als marktdeelnemer in de elektriciteitssector en heeft geen statuut van vrijgestelde ontvanger voor gebruik van elektriciteit. Zij gebruikt een deel van de door haar opgewekte elektriciteit voor eigen gebruik maar door het ontbreken van meters is daarvoor geen bewijs en daarover wordt ook geen aangifte gedaan.

Belastingdienst (verweerster) stelt een inspectie in over de periode 01-01-2012 – 31-12-2013. Na een hoorzitting wordt het eindrapport 21-07-2014 vastgesteld. Verweerster stelt 04-08-2014 een naheffing aan te betalen belasting vast, met vertragingsrente. Verzoekster betaalt dit op 14-08-2014 maar maakt bezwaar tegen de aanslag en heeft na afwijzing daarvan op 07-01-2016 op 20-04-2016 verzocht om oprichting van een scheidsgerecht. Zij stelt dat zij niet kan worden aangemerkt als zelfopwekker van elektriciteit in de zin van de POR wet op de bijzondere verbruiksbelasting, gelet op artikel 21.5 van RL 2003/96.

Bij de verwijzende POR rechter (ArbitrageRb) stelt verzoekster dat het begrip “zelfopwekkers van elektriciteit” in de POR btw-wet dient te worden opgevat in de zin van een POR wetsdecreet uit 1981, waarin als “zelfopwekker van elektriciteit” wordt beschouwd de “eigenaar, natuurlijke of rechtspersoon, van een installatie die bijkomstig elektriciteit produceert”. Terwijl volgens verweerster, bij gebrek aan een algemene definitie in de POR wet en in de belastingwetgeving, deze term moet worden begrepen in zijn gebruikelijke betekenis: een zelfopwekker van elektriciteit omvat eenieder die geheel of ten dele voor eigen gebruik elektriciteit produceert. De verwijzende rechter acht het van belang te bepalen welke betekenis dient te worden gegeven aan artikel 21.5, derde alinea, van RL 2003/96. De POR taalversie doet hem twijfelen over de juiste uitleg daarvan, met name gezien de andere taalversies. Hij legt het HvJEU de volgende vragen voor:

1) Dienen, ingevolge en voor de toepassing van artikel 21, lid 5, derde alinea, van richtlijn 2003/96/EG, de entiteiten die voor eigen gebruik elektriciteit produceren, kleine elektriciteitsproducenten te zijn opdat zij [...] worden beschouwd als distributeurs, die aldus onderworpen zijn aan de belasting op grond van dat artikel 21, lid 5, eerste alinea, van die richtlijn, zodat de andere entiteiten (die geen kleine elektriciteitsproducenten zijn) die voor eigen gebruik elektriciteit produceren, zijn uitgesloten van deze kwalificatie als distributeurs, of moeten alle entiteiten die voor eigen gebruik elektriciteit produceren (ongeacht hun omvang en ongeacht of zij dit doen als hoofd- of nevenactiviteit) en die niet zijn vrijgesteld als kleine elektriciteitsproducenten ingevolge artikel 21, lid 5, derde alinea, tweede zin, van die richtlijn, worden beschouwd als distributeurs, die aldus onderworpen zijn aan de belasting overeenkomstig artikel 21, lid 5, eerste alinea, van die richtlijn?
2) Kan inzonderheid een entiteit als in het hoofdgeding, die een grote producent van elektriciteit is en voor de productie van ongeveer 9% van de nationale energie zorgt met het oog op verkoop ervan aan het nationale net, worden beschouwd als een “entiteit die voor eigen gebruik elektriciteit produceert” in de zin van artikel 21, lid 5, van richtlijn 2003/96/EG, wanneer enkel een klein deel van de geproduceerde elektriciteit wordt gebruikt in de eigen productie van nieuwe elektriciteit, als integraal deel van haar productieproces?

Aangehaalde (recente) jurisprudentie:

Specifiek beleidsterrein: FIN en EZ

Gerelateerde documenten