C-900/24 SVB
Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar).
Termijnen: Motivering departement: 17 april 2025 Schriftelijke opmerkingen: 3 juni 2025
Trefwoorden: warmteleveringscontract, oneerlijk beding, prijswijzigingsbeding
Onderwerp: Richtlijn 93/13/EEG van de Raad van 5 april 1993 betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten: art. 1(2), art. 6(1), art. 7(1) en overweging 13.
De verwijzende rechter vraagt naar de rechtsgevolgen van een ongeldigheid van een prijswijzigingsbeding in een leveringscontract voor stadsverwarming waarbij de consument pas na een aantal jaar heeft geklaagd over de prijs. De verwijzende rechter twijfelt of de rechterlijke praktijk, op basis waarvan bij het vaststellen van een oneerlijk prijswijzigingsbeding in een langlopend energieleveringscontract dit contract zo uitgelegd wordt dat de prijs die drie jaar vóór de eerste klacht door de consument tot stand is gekomen in de plaats wordt gezet van de in het contract overeengekomen oorspronkelijke prijs, in overeenstemming is met richtlijn 93/13.
Prejudiciële vragen: 1) Moeten artikel 6, lid 1, en artikel 7, lid 1, van richtlijn 93/13/EEG aldus worden uitgelegd dat zij zich verzetten tegen nationale bepalingen of een op nationale bepalingen gebaseerde rechterlijke praktijk volgens welke, in het geval van langlopende energieleveringscontracten waarbij de afnemer de prijsverhogingen gedurende een lange periode zonder bezwaar heeft geaccepteerd en thans ook voor prijsverhogingen die langere tijd geleden hebben plaatsgevonden de ongeldigheid inroept, de door de ongeldigheid of de ongeldige toepassing van een prijswijzigingsbeding ontstane juridische leemte steeds weer wordt opgevuld door een aanvullende uitlegging van de overeenkomst in die zin dat de afnemer zich niet kan beroepen op de ongeldigheid van de prijsverhogingen die tot een hogere dan de overeengekomen oorspronkelijke prijs leiden, indien hij hiertegen niet binnen een termijn van drie jaar na ontvangst van de jaarafrekeningen, waarin de prijsverhoging voor het eerst is opgenomen, bezwaar heeft gemaakt?
2) Moeten artikel 6, lid 1, en artikel 7, lid 1, van richtlijn 93/13/EEG aldus worden uitgelegd dat zij zich verzetten tegen nationale bepalingen of een op nationale bepalingen gebaseerde rechterlijke praktijk volgens welke langlopende energieleveringscontracten waarbij de afnemer gedurende lange tijd zonder bezwaar prijsverhogingen op grond van een ongeldig of niet rechtsgeldig op het contract toegepast prijswijzigingsbeding heeft geaccepteerd en thans ook voor prijsverhogingen die langere tijd geleden hebben plaatsgevonden de ongeldigheid inroept, als ongeldig dienen te worden beschouwd?
3) Moeten artikel 6, lid 1, en artikel 7, lid 1, van richtlijn 93/13/EEG aldus worden uitgelegd dat zij zich verzetten tegen nationale bepalingen of een op nationale bepalingen gebaseerde rechterlijke praktijk volgens welke een stadsverwarmingsbedrijf bevoegd en – voor zover dit in het belang van de afnemer vereist is – verplicht is om een prijswijzigingsbeding dat door hem ten opzichte van eindafnemers werd gehanteerd – en dat vanaf het begin van het contract ongeldig was dan wel vanaf een bepaalde latere datum ongeldig is geworden – ook tijdens de lopende leveringsrelatie met gevolgen voor de toekomst eenzijdig te wijzigen, indien en voor zover hierdoor wordt gegarandeerd dat het beding dan geldig is?
Aangehaalde (recente) jurisprudentie: C 92/11 RWE Vertrieb.
Specifiek beleidsterrein: EZ