C-901/19 CF et DN
Prejudiciële hofzaak
Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar). Termijnen: Motivering departement: 6 februari 2020 Schriftelijke opmerkingen: 23 maart 2020
Trefwoorden : internationale bescherming, derdelanders, asiel
Onderwerp :
Richtlijn 2011/95/EU van het Europees Parlement en de Raad van 13 december 2011 inzake normen voor de erkenning van onderdanen van derde landen of staatlozen als personen die internationale bescherming genieten, voor een uniforme status voor vluchtelingen of voor personen die in aanmerking komen voor subsidiaire bescherming, en voor de inhoud van de verleende bescherming (kwalificatierichtlijn).
Feiten:
Verzoekers zijn Afghaanse staatsburgers en zijn afkomstig uit de provincie Nangarhar. De asielaanvragen die zij in de Bondsrepubliek Duitsland hebben ingediend, zijn afgewezen door het Duits federaal bureau voor migratie en vluchtelingen. Ook de beroepen die zij daartegen hebben ingesteld bij de bestuursrechters in eerste aanleg van Karlsruhe en Freiburg, zijn verworpen. Verzoekers vorderen in hoger beroep toekenning van subsidiaire bescherming overeenkomstig § 4 van de asielwet. Subsidiair verzoeken zij om vaststelling van een verbod op uitzetting waarvan de beoordeling op grond van het nationaal recht geschiedt en ondergeschikt is aan de beoordeling van het verzoek om internationale bescherming.
Overweging:
De verwijzende rechter was er niet van overtuigd dat verzoekers op grond van hun individuele argumenten en persoonlijke omstandigheden specifiek werden geraakt door het in de provincie Nangarhar heersende klimaat en willekeurig geweld. Op grond van een algehele beoordeling van de veiligheidssituatie die ook met andere risicosituaties rekening houdt, moet daarentegen wel worden vastgesteld dat de huidige mate van geweld in de provincie Nangarhar zodanig hoog is dat verzoekers, die geen binnenlandse bescherming genieten, louter door hun aanwezigheid een reëel risico op een ernstige bedreiging lopen. Volgens de verwijzende rechter heeft het Hof zich nog niet uitgesproken over de criteria aan de hand waarvan moet worden nagegaan of een dergelijk reëel risico bestaat. Uit artikel 15, onder c), juncto artikel 2, onder f), van de kwalificatierichtlijn kan niet eenduidig worden opgemaakt onder welke omstandigheden een burger die niet specifiek door een gewapend conflict wordt bedreigd, louter door zijn aanwezigheid in een conflictgebied een reëel risico op een ernstige en individuele bedreiging loopt. Enerzijds pleit de volgens de rechtspraak van het Hof vereiste hoogte van het geweldsniveau ervoor dat aannemelijk zou moeten zijn dat in het verleden reeds een aanzienlijk aantal slachtoffers te betreuren is geweest. Anderzijds pleiten de bewoordingen en het doel van de bepaling ervoor dat het aantal slachtoffers niet als enig criterium mag worden gehanteerd maar cumulatief naast andere factoren in aanmerking moet worden genomen als basis voor een globale beoordeling van de situatie. Volgens de rechtspraak van de hoogste Duitse bestuursrechtelijke instantie over § 4 van de asielwet, is er sprake van een individuele bedreiging als het vastgestelde aantal slachtoffers een zekere minimumwaarde bereikt. In andere Europese staten is de rechtspraak uiterst verdeeld, aangezien uiteenlopende criteria worden gehanteerd en feiten verschillend worden beoordeeld. De verwijzende rechter vraagt zich af of een nationale bepaling, volgens welke alleen sprake kan zijn van een ernstige en individuele bedreiging, in gevallen waarin de persoon niet specifiek wordt geraakt, wanneer is vastgesteld dat er reeds een minimumaantal te betreuren burgerslachtoffers is, in strijd is met de kwalificatierichtlijn. Indien deze vraag bevestigend wordt beantwoord rijst de vraag of er bij de beoordeling of zich een bedreiging zal voordoen ten volle rekening gehouden moet worden met alle omstandigheden van het individuele geval.
Prejudiciële vragen:
1) Staan artikel 15, onder c), en artikel 2, onder f), van richtlijn 2011/95/EU in de weg aan de uitlegging en toepassing van een bepaling van nationaal recht op grond waarvan van een ernstige en individuele bedreiging van het leven of de persoon van een burger als gevolg van willekeurig geweld in het kader van een gewapend conflict (in die zin dat een burger louter door zijn aanwezigheid in het betrokken gebied een reëel risico op die bedreiging zou lopen), in gevallen waarin deze persoon niet specifiek wordt geraakt om redenen die te maken hebben met zijn persoonlijke omstandigheden, alleen sprake kan zijn indien is vastgesteld dat er reeds een minimumaantal te betreuren burgerslachtoffers (doden en gewonden) is?
2) Indien de eerste vraag bevestigend wordt beantwoord: moet bij de beoordeling of zich een bedreiging in deze zin zal voordoen, ten volle rekening worden gehouden met alle omstandigheden van het individuele geval? Indien niet: aan welke andere Unierechtelijke vereisten moet deze beoordeling voldoen? [or. 3]
Aangehaalde (recente) jurisprudentie: (C-465/07), (C-128/18), (C-163/17),
Specifiek beleidsterrein: JenV-DMB