C-903/19 Ministre de la transition écologique et solidaire et Ministre de l'Action et des Comptes publics

Contentverzamelaar

C-903/19 Ministre de la transition écologique et solidaire et Ministre de l'Action et des Comptes publics

Prejudiciële hofzaak

Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar).

Termijnen: Motivering departement:     20 februari 2020
Schriftelijke opmerkingen:                     6 april 2020

Trefwoorden : ambtenaren, pensioenregeling, gelijkheidsbeginsel

Onderwerp :

Verordening nr. 31 (EEG), nr. 11 EGA van de Raad van 18 december 1961 tot vaststelling van het statuut van de ambtenaren van de Europese Gemeenschappen en de regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden van deze Gemeenschappen, zoals met name gewijzigd bij verordening (EEG, Euratom, EGKS) nr. 259/68 van de Raad van 29 februari 1968 en verordening (EG, Euratom) nr. 723/2004 van de Raad van 22 maart 2004.

 

Feiten:

DQ was sinds 01-09-2006 ambtenaar in overheidsdienst. Hij heeft zijn dienstbetrekking vanwege persoonlijke redenen tijdelijk onderbroken van 01-04-2011 tot en met 31-08-2013, gedurende welke periode hij een functie als arbeidscontractant bij de Europese Commissie heeft bekleed. Nadat hij aan het einde van deze periode van tijdelijke onderbreking naar zijn oorspronkelijke dienstonderdeel was teruggekeerd, heeft hij verzocht om overschrijving van de actuariële tegenwaarde van zijn in de pensioenregeling voor ambtenaren van de Europese Unie verworven pensioenrechten naar de pensioenregeling voor ambtenaren van de Staat, waarbij hij zich heeft beroepen op artikel 11, lid 1, van bijlage VIII bij de verordening tot vaststelling van het Statuut van de ambtenaren van de Europese Unie. Zijn verzoek is afgewezen door de bestuursrechter van Straatsburg. DQ tekent beroep in cassatie aan tegen deze beslissing en stelt dat de bestuursrechter in zijn vonnis blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting en voorbij is gegaan aan het gelijkheidsbeginsel door te oordelen dat onder het begrip „indiensttreding” in de zin van de bepalingen van artikel 11, lid 1, van bijlage VIII van de bij verordening 259/68 ingevoerde en bij artikel 109, lid 1, van de bij verordening 723/2004 op arbeidscontractanten van toepassing verklaarde regeling, uitsluitend moet worden verstaan de aanvankelijke tewerkstelling van het personeelslid bij een nationale overheid, en niet zijn terugkeer na tijdelijke onderbreking van zijn dienstbetrekking vanwege persoonlijke redenen.

 

Overweging:

De vraag is of artikel 11, lid 1, van bijlage VIII bij de verordening enkel bestemd is voor ambtenaren en arbeidscontractanten die, na als ambtenaar, arbeidscontractant of tijdelijke functionaris bij een instelling van de Europese Unie te zijn tewerkgesteld, voor het eerst als ambtenaar bij een nationale overheidsdienst worden tewerkgesteld, of dat ambtenaren en arbeidscontractanten die terugkeren naar de dienst van een nationale overheid nadat zij een functie bij een instelling van de Europese Unie hebben vervuld en in die periode vanwege persoonlijke redenen hun nationale dienstbetrekking hebben onderbroken of verlof hebben genomen, eveneens onder de werking van dit artikel vallen. De uitlegging van de aangehaalde bepalingen van de verordening is van doorslaggevend belang voor de beslechting van het geschil door de Conseil d'État. Derhalve wordt de zaak voorgelegd aan het Hof.

 

Prejudiciële vraag:

Is artikel 11, lid 1, van bijlage VIII bij de verordening tot vaststelling van het Statuut van de ambtenaren van de Europese Gemeenschappen en de regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden, zoals gewijzigd bij verordening (EG, Euratom) nr. 723/2004 van de Raad van 22 maart 2004, [OR. 6] uitsluitend bestemd voor ambtenaren en arbeidscontractanten die, na als ambtenaar, arbeidscontractant of tijdelijke functionaris bij een instelling van de Europese Unie te zijn tewerkgesteld, voor het eerst als ambtenaar bij een nationale overheidsdienst worden tewerkgesteld, of vallen ambtenaren en arbeidscontractanten die terugkeren naar de dienst van een nationale overheid nadat zij bij een instelling van de Europese Unie werkzaamheden hebben verricht en in die periode vanwege persoonlijke redenen hun nationale dienstbetrekking hebben onderbroken of verlof hebben genomen, eveneens onder de werking van dit artikel?

 

Aangehaalde (recente) jurisprudentie: /

Specifiek beleidsterrein: BZK

Gerelateerde documenten