C-907/19 Q-GmbH
Prejudiciële hofzaak
Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar). Termijnen: Motivering departement: 11 februari 2020 Schriftelijke opmerkingen: 28 maart 2020
Trefwoorden : vrijstelling btw, diensten, assurantiemakelaars
Onderwerp :
Richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde (btw-richtlijn)
Feiten:
Verzoekster, de vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Q-GmbH, is rechtsopvolgster onder algemene titel van Q-GmbH & Co KG, die op haar beurt rechtsopvolgster onder algemene titel van een Q-GmbH was. Q-GmbH had in 2009 op grond van § 89, lid 2, van het Duitse belastingwetboek verzocht om een ruling inzake de in § 4, punt 11, van de Duitse wet op de omzetbelasting vastgestelde btw-vrijstelling voor diensten bestaande in bemiddeling bij handelingen ter zake van verzekering bij bijzondere risico’s in verband met door derden gepleegde strafbare feiten (zoals ontvoeringen of piraterij). In het litigieuze jaar 2011 heeft Q-GmbH in de hoedanigheid van een zogenoemde assuradeur met name een verzekeringsproduct ontwikkeld en op de markt gebracht om schepen en bemanningen op hun vaart door de Golf van Aden te verzekeren tegen piraterij. Op 27-08-2012 heeft Q-GmbH haar btw-aangifte voor 2011 ingediend, waarin zij stelde dat haar diensten overeenkomstig § 4, punt 11, UStG vrijgesteld waren van btw. Na een btw-controle ging de belastingdienst ervan uit dat de diensten niet als één enkele prestatie konden worden aangemerkt en dat enkel de eigenlijke bemiddeling bij handelingen ter zake van verzekering op grond van § 4, punt 11, UStG was vrijgesteld van btw. Volgens het Finanzgericht heeft verzoekster op grote schaal diensten verricht die niet tot de kernactiviteiten van een assurantiemakelaar of verzekeringstussenpersoon behoren en – anders dan de belastingdienst stelt – elementen van één enkele prestatie vormen. Daarom moest ervan worden uitgegaan dat de belastingschuld hoger uitvalt dan de belastingdienst had aangenomen. Verzoekster is hiertegen in Revision opgekomen.
Overweging:
In het onderhavige geding gaat het om een prestatie die uit meerdere elementen bestaat, te weten; bemiddeling bij handelingen ter zake van verzekering, het verlenen van een licentie voor het aanbieden van een verzekeringsproduct, en, diensten ter uitvoering van verzekeringsovereenkomsten, met inbegrip van de behandeling van schadegevallen. Volgens de verwijzende rechter heeft het Finanzgericht terecht geoordeeld en is er bij deze activiteiten volgens de criteria van het Hof sprake van één enkele prestatie, waarvan het hoofdelement bestaat in het verlenen van een licentie voor het aanbieden van een verzekeringsproduct. Bijgevolg zijn de door verzoekster verrichte diensten in hun geheel belastbaar. Net zoals ingeval van één enkele prestatie het btw-tarief moet worden toegepast op deze één enkele prestatie, kan met betrekking tot een eventuele vrijstelling voor één enkele prestatie namelijk alleen worden beslist die vrijstelling voor het geheel van de daaronder vallende verrichtingen te doen gelden, waarbij net als in het geval van het btw-tarief moet worden aangeknoopt bij het hoofdelement. De Senat betwijfelt evenwel of deze uitlegging, gelet op het arrest Aspiro, juist is en verzoekt derhalve om een antwoord op de prejudiciële vraag.
Prejudiciële vraag:
Is er sprake van een met handelingen ter zake van verzekering en herverzekering samenhangende dienst, die met vrijstelling van belasting wordt verricht door assurantiemakelaars en verzekeringstussenpersonen, in de zin van artikel 135, lid 1, onder a), van richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke [or. 2] stelsel van belasting over de toegevoegde waarde, wanneer een belastingplichtige die bemiddelingsactiviteiten verricht voor een verzekeringsmaatschappij, tevens het onderliggende verzekeringsproduct ter beschikking stelt van die verzekeringsmaatschappij?
Aangehaalde (recente) jurisprudentie: (C-472/03), (C-40/15)
Specifiek beleidsterrein: FIN-fiscaal