C-91/22, C-92/22, C-93/22 en C-94/22 Fenice – Qualita Per L ambiente e.a.

Contentverzamelaar

C-91/22, C-92/22, C-93/22 en C-94/22 Fenice – Qualita Per L ambiente e.a.

Prejudiciële hofzaak

Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar).

Termijnen: Motivering departement:    18 april 2022
Schriftelijke opmerkingen:                    4 juni 2022

Trefwoorden : emissierechten; kosteloze toewijzing; elektriciteitsopwekker;

Onderwerp :

•          Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU):

•          Richtlijn 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 oktober 2003 tot vaststelling van een regeling voor de handel in broeikasgasemissierechten binnen de Gemeenschap en tot wijziging van Richtlijn 96/61/EG van de Raad (ETS-richtlijn);

•          Richtlijn 2012/27/EU van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 betreffende energie-efficiëntie, tot wijziging van Richtlijnen 2009/125/EG en 2010/30/EU en houdende intrekking van de Richtlijnen 2004/8/EG en 2006/32/EG;

•          Gedelegeerde Verordening (EU) 2019/331 van de Commissie van 19 december 2018 tot vaststelling van een voor de hele Unie geldende overgangsregeling voor de geharmoniseerde kosteloze toewijzing van emissierechten overeenkomstig artikel 10 bis van Richtlijn 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad.

Feiten:

Het gaat in deze zaken om aanvragen voor kosteloze toewijzing van emissierechten. Die kosteloze toewijzing is niet toegestaan wanneer de installatie kan worden aangemerkt als een ‘elektriciteitsopwekker’ in de zin van artikel 3, onder u van de ETS-richtlijn (artikel 10, bis, lid 3 van de ETS-richtlijn). Drie installaties van FENICE (C-91/22 tot C-93/22) en één installatie van Grupo Mauro (C-94/22) zijn door het Italiaanse ETS-comité aangemerkt als elektriciteitsopwekker en de aanvragen voor kosteloze toewijzing van emissierechten zijn om die reden afgewezen. FENICE en Grupo Mauro hebben beiden beroep ingesteld bij de Italiaanse bestuursrechter tegen de afwijzingsbesluiten van het Italiaanse ETS-comité.

Overweging:

Het besluit van het Italiaanse ETS-comité is vastgesteld op grond van beoordelingen van de Europese Commissie, waaraan het ETS-comité volledig gebonden is. In deze zaken is het dus de Commissie geweest die heeft verzocht om de kosteloze toewijzing van emissierechten aan de installaties van FENICE en Grupo Mauro in te trekken/te weigeren. De verwijzende rechters willen in die context weten of de Italiaanse bestuursrechter bevoegd is om kennis te nemen van het geschil of dat deze bevoegdheid daarentegen aan het EU-Hof toekomt. Verder verzoeken de verwijzende rechters het EU-Hof om een nadere uitleg van het begrip ‘elektriciteitsopwekker’.

Prejudiciële vragen C-91/22, C-92/22 en C-93/22 zijn identiek

1) Kan, gezien de vaststellingsprocedure, en met name het mechanisme voor overleg met de Europese Commissie, zoals vastgesteld in gedelegeerde verordening (EU) 2019/331 met betrekking tot de opneming van installaties op de lijst voor de toewijzing van CO2-emissierechten, tegen het besluit van het Italiaans comité voor de uitvoering van richtlijn 2003/87/EG en voor de ondersteuning bij het beheer van de projectactiviteiten in verband met het protocol van Kyoto zelfstandig beroep worden ingesteld bij het Gerecht van de Europese Unie op grond van artikel 263, vierde alinea, VWEU indien het bestreden besluit bindende rechtsgevolgen heeft en de verzoekende marktdeelnemer rechtstreeks raakt?

2) Zo nee, kan de particuliere marktdeelnemer die rechtstreeks wordt benadeeld door de uitsluiting van de toewijzing van CO2-emissierechten op basis van het onderzoek dat door de Europese Commissie en het Italiaans comité voor de uitvoering van richtlijn 2003/87/EG en voor de ondersteuning bij het beheer van de projectactiviteiten in verband met het protocol van Kyoto gezamenlijk is verricht, tegen het besluit waarbij de Europese Commissie weigert de installatie op te nemen in de lijst bedoeld in artikel 14, lid 4, van gedelegeerde verordening (EU) 2019/331 beroep instellen bij het Gerecht van de Europese Unie op grond van artikel 263, vierde alinea, VWEU?

3) Omvat het begrip „elektriciteitsopwekker” als bedoeld in artikel 3, onder u), van richtlijn 2003/87/EG, zoals omschreven in het arrest van het Hof (Vijfde kamer) van 20 juni 2019 in de zaak C-682/17, ExxonMobil Production Deutschland GmbH/Bundesrepublik Deutschland – betreffende het verzoek om een prejudiciële beslissing dat het Verwaltungsgericht Berlin (bestuursrechter in eerste aanleg Berlijn, Duitsland) krachtens artikel 267 VWEU bij verwijzingsbeslissing van 28 november 2017 bij het Hof heeft ingediend – tevens situaties waarin de installatie slechts een klein deel van de elektriciteit uit niethoogrenderende warmtekrachtkoppeling opwekt, terwijl zij wordt gekenmerkt door meerdere bronnen van thermische energie anders dan warmtekrachtkoppeling die voldoen aan de voorwaarden om in aanmerking te komen voor kosteloze toewijzing van emissierechten?

4) Is een dergelijke uitlegging van het begrip „elektriciteitsopwekker” verenigbaar met de algemene Unierechtelijke beginselen van eerbiediging van de mededingingsvoorwaarden tussen marktdeelnemers bij het bieden van economische stimulansen en van evenredigheid van de maatregel, indien een installatie die wordt gekenmerkt door meerdere energiebronnen in haar geheel van die voordelen wordt uitgesloten, zonder de emissiewaarden te onderscheiden die betrekking hebben op andere warmtebronnen dan warmtekrachtkoppeling die volledig in aanmerking komen voor de geboden voordelen?

Prejudiciële vragen: C-94/22

1) Kan, gezien de vaststellingsprocedure, en met name het mechanisme voor overleg met de Europese Commissie, zoals vastgesteld in gedelegeerde verordening (EU) 2019/331 met betrekking tot de opneming van installaties op de lijst voor de toewijzing van CO2-emissierechten, tegen het besluit van het Italiaans comité voor de uitvoering van richtlijn 2003/87/EG en voor de ondersteuning bij het beheer van de projectactiviteiten in verband met het protocol van Kyoto zelfstandig beroep worden ingesteld bij het Gerecht van de Europese Unie op grond van artikel 263, vierde alinea, VWEU indien het bestreden besluit bindende rechtsgevolgen heeft en de verzoekende marktdeelnemer rechtstreeks raakt?

2) Zo nee, kan de particuliere marktdeelnemer die rechtstreeks wordt benadeeld door de uitsluiting van de toewijzing van CO2-emissierechten op basis van het onderzoek dat door de Europese Commissie en het Italiaans comité voor de uitvoering van richtlijn 2003/87/EG en voor de ondersteuning bij het beheer van de projectactiviteiten in verband met het protocol van Kyoto gezamenlijk is verricht, tegen het besluit waarbij de Europese Commissie weigert de installatie op te nemen in de lijst bedoeld in artikel 14, lid 4, van gedelegeerde verordening (EU) 2019/331 beroep instellen bij het Gerecht van de Europese Unie op grond van artikel 263, vierde alinea, VWEU?

3) Omvat het begrip „elektriciteitsopwekker” als bedoeld in artikel 3, onder u), van richtlijn 2003/87/EG, zoals omschreven in het arrest van het Hof (Vijfde kamer) van 20 juni 2019 in de zaak 682/17, ExxonMobil Production Deutschland GmbH/Bundesrepublik Deutschland – betreffende het verzoek om een prejudiciële beslissing dat het Verwaltungsgericht Berlin (bestuursrechter in eerste aanleg Berlijn, Duitsland) krachtens artikel 267 VWEU bij verwijzingsbeslissing van 28 november 2017 bij het Hof heeft ingediend – tevens situaties waarin de installatie energie opwekt die volledig voor eigen gebruik is bestemd, indien een deel daarvan uitsluitend met tussenpozen aan het openbare elektriciteitsnet wordt afgegeven wanneer de installaties waarvoor de energie bestemd is, zijn stilgelegd om de werking van de installatie te waarborgen?

4) Is een dergelijke uitlegging van het begrip „elektriciteitsopwekker” verenigbaar met de algemene Unierechtelijke beginselen van eerbiediging van de mededingingsvoorwaarden tussen marktdeelnemers bij het bieden van economische stimulansen en evenredigheid van de maatregel, indien volgens die uitlegging het eigen gebruik van elektrische energie niet wordt gestimuleerd door het toewijzen van kosteloze CO2-emissierechten voor de installaties die daarvan gebruik maken?

Aangehaalde (recente) jurisprudentie: C-682/17 (Exxon Mobil); C-414/18 (Iccrea Banca)

Specifiek beleidsterrein: EZK