C-913/19 CNP

Contentverzamelaar

C-913/19 CNP

Prejudiciële hofzaak

Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar).

Termijnen: Motivering departement:    20 februari 2020
Schriftelijke opmerkingen:                     6 april 2020

Trefwoorden : rechterlijke bevoegdheid, verzekeringsmaatschappij, motorrijtuigen

Onderwerp

Verordening (EU) nr. 1215/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2012 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken.

 

Feiten:

Op 28-02-2018 heeft zich een aanrijding voorgedaan tussen het voertuig van de getroffene A.M. en het voertuig van de veroorzaker, die op dat ogenblik een verzekering tegen wettelijke aansprakelijkheid voor houders van motorrijtuigen had afgesloten bij verweerder, Gefion Insurance A/S. De getroffene heeft onder bezwarende titel een overeenkomst inzake de huur van een vervangend voertuig gesloten met de reparatiewerkplaats. Diezelfde dag heeft de getroffene in het kader van de financiële afwikkeling van de verhuurdienst de toekomstige schuldvordering jegens verweerder tot terugbetaling van de huurkosten overgedragen aan de reparatiewerkplaats. De reparatiewerkplaats heeft de schuldvordering tot terugbetaling van de kosten voor de huur van het vervangende voertuig op zijn beurt weer overgedragen aan verzoekster. Verzoekster heeft de vennootschap Polins spółka z ograniczoną odpowiedzialnością, met statutaire zetel te Żychlin, verzocht om betaling van het op de factuur vermelde huurbedrag. Deze vennootschap behartigt de belangen van verweerder, die een buitenlandse verzekeringsmaatschappij is, in Polen. De afwikkeling van het schadegeval is namens verweerder verricht door Crawford Polska spółka z ograniczoną odpowiedzialnością. Deze vennootschap heeft slechts een deel van het gevorderde bedrag aan terug te betalen huurkosten erkend. Verzoekster heeft hiertoe een vordering bij een Poolse rechterlijke instantie ingesteld. Op 11-12-2018 is een betalingsbevel uitgevaardigd, dat tezamen met de vordering is betekend aan het adres van Polins sp. z o.o. Verweerder heeft, in het verweerschrift tegen het betalingsbevel, verzocht om afwijzing van de vordering wegens onbevoegdheid van de Poolse rechterlijke instantie. Als relevante bepaling betreffende de rechterlijke bevoegdheid heeft hij artikel 5, lid 1, van verordening 1215/2012 vermeld. Hij heeft aangevoerd dat verzoekster niet de status van verzekeringnemer, verzekerde of begunstigde heeft, maar een professionele entiteit is die zich bezighoudt met het opkopen van schuldvorderingen uit hoofde van verzekeringsovereenkomsten en derhalve geen gebruik kan maken van de mogelijkheid tot het instellen van vorderingen bij een rechterlijke instantie van een andere lidstaat dan die waar de verzekeraar gevestigd is. Verwijzend naar het verzoek om afwijzing van de vordering wegens onbevoegdheid heeft verzoekster aangegeven dat verweerder staat ingeschreven op de lijst van in Polen aangemelde verzekeringsmaatschappijen van de EU/EVA-lidstaten, die onder toezicht staan van de financiële toezichthoudende autoriteit (KNF). Verweerder verkoopt polissen in Polen en derhalve is het onaanvaardbaar dat een reparatiewerkplaats die haar diensten afwikkelt door middel van andere betaalmiddelen dan contanten en die van een getroffene een schuldvordering overneemt niet in staat zou zijn om de terugbetaling van reparatiekosten in te vorderen voor de rechterlijke instantie van de plaats waar het schadebrengende feit zich heeft voorgedaan en de reparatie is verricht.

 

Overweging:

De verwijzende rechter overweegt dat overeenkomstig de bepalingen van het burgerlijke procesrecht een van de fundamentele verplichtingen van een rechterlijke instantie erin bestaat gedurende de gehele procedure de eigen bevoegdheid te toetsen. De behandeling van een zaak door een onbevoegde rechterlijke instantie heeft tot gevolg dat de procedure ongeldig is. Het geschil is aanhangig tussen partijen die gevestigd zijn in verschillende lidstaten van de Europese Unie. Dat betekent daarom dat de rechterlijke instantie haar eigen bevoegdheid dient vast te stellen krachtens verordening 1215/2012. Derhalve past de rechter de bepalingen van het Unierecht rechtstreeks toe. De rechtsvraag waarop de prejudiciële verwijzing betrekking heeft, leidt tot verschillen in de rechtspraak van de nationale rechterlijke instanties, die in vergelijkbare feitelijke omstandigheden tegenstrijdige beslissingen geven. Het voortduren van een dergelijke situatie kan leiden tot een feitelijke beperking van het recht op toegang tot de rechter van entiteiten die genoodzaakt zijn zich in een andere lidstaat tot de rechter te wenden. De verwijzende rechter benadrukt dat Gefion Insurance A/S in Polen actief is en in het register van de KNF staat ingeschreven als een in Polen aangemelde verzekeringsmaatschappij van een EU-lidstaat. De onderneming staat evenwel niet onder toezicht van de KNF maar van haar tegenhanger in Denemarken. Dit kan betekenen - en de rechter neigt naar een dergelijke uitlegging - dat de onderneming in Polen actief is via een „andere vestiging” in de zin van artikel 7, lid 5, van verordening 1215/2005, temeer daar de belangen van verweerder in Polen worden behartigd door de onderneming Crawford Polska sp. z o.o., die belast is met de afwikkeling van het schadegeval.

 

Prejudiciële vragen:

1) Moet artikel 13, lid 2, gelezen in samenhang met artikel 10 van verordening (EU) nr. 1215/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2012 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken aldus worden uitgelegd dat niet is uitgesloten dat, in een geschil tussen, enerzijds, een handelaar die van een getroffene een schuldvordering jegens een verzekeringsmaatschappij uit hoofde van burgerlijke aansprakelijkheid heeft verworven en, anderzijds, deze verzekeringsmaatschappij, de bevoegdheid van de rechterlijke instantie wordt vastgesteld op grond van artikel 7, punt 2, of artikel 7, punt 5, van de verordening?

2) Indien de eerste prejudiciële vraag bevestigend wordt beantwoord: moet artikel 7, punt 5, van verordening (EU) nr. 1215/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2012 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken aldus worden uitgelegd dat een handelsvennootschap die actief is in een lidstaat en zich bezighoudt met het afwikkelen van gevallen van materiële schade in het kader van de verplichte verzekering tegen de wettelijke aansprakelijkheid van houders van motorrijtuigen en die actief is in het kader van een overeenkomst met een verzekeringsmaatschappij die in een andere lidstaat is gevestigd, een filiaal, agentschap of andere vestiging van die verzekeringsmaatschappij is?

3) Indien de eerste prejudiciële vraag bevestigend wordt beantwoord: moet artikel 7, punt 2, van verordening (EU) nr. 1215/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2012 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken aldus worden uitgelegd dat deze bepaling een autonome grondslag vormt voor de bevoegdheid van de rechterlijke instantie van de lidstaat waar het schadebrengende feit zich heeft voorgedaan, voor welke rechter de schuldeiser die van de getroffene de schuldvordering uit hoofde van de verplichte wettelijke aansprakelijkheidsverzekering heeft verworven, een vordering jegens de in de andere lidstaat gevestigde verzekeringsmaatschappij instelt?

 

Aangehaalde (recente) jurisprudentie: (C-106/17), (139/80), (33/78), (C-25/19), DMC Beteiligungsgesellschaft mbH tegen Finanzamt Hamburg-Mitte (C-164/12)

Specifiek beleidsterrein: JenV

Gerelateerde documenten