C-918/19 GDVI Verbraucherhilfe

Contentverzamelaar

C-918/19 GDVI Verbraucherhilfe

Prejudiciële hofzaak   

Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar).

Termijnen: Motivering departement:     19 februari 2020
Schriftelijke opmerkingen:                     5 april 2020

Trefwoorden : compensatie luchtreizigers, vertraging

Onderwerp :

•          Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van verordening (EEG). (passagiersrechtenverordening)

•          Overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en de Zwitserse Bondsstaat inzake luchtvervoer van 21 juni 1999, zoals gewijzigd bij besluit nr. 2/2010 van het Comité luchtvervoer Gemeenschap/Zwitserland van 26 november 2010 (overeenkomst inzake luchtvervoer)

 

Feiten:

Beide cedenten boekten via een touroperator vluchten van Bangkok Suvarnabhumi International Airport via Zürich naar Hamburg op 14-05-2006. De vlucht van Bangkok naar Zürich, die door verweerster werd uitgevoerd, moest om 19.30 uur in Zürich landen. Vervolgens zouden de cedenten om 20.20 uur met de luchtvaartmaatschappij Eurowings doorvliegen naar Hamburg. Onbetwist is dat de vlucht pas om 20.20 uur in Zürich landde. Hierdoor hebben de cedenten hun aansluitende vlucht naar Hamburg gemist en zijn zij pas de volgende dag om 10.30 uur, dus met een vertraging van 12 uur en 45 minuten, in Hamburg aangekomen. Verweerster, die haar zetel heeft in Zwitserland, heeft de cedenten omgeboekt naar een vlucht op de volgende dag en gezorgd voor verzorging ter plaatse en overnachting in een hotel. Verzoekster spreekt verweerster uit hoofde van cessie aan op de betaling van compensatie ten belope van telkens 600 EUR overeenkomstig verordening 261/2004. De Duitse rechter in eerste aanleg heeft de vordering afgewezen en stelt dat de rechtspraak van het Hof waarin vertragingen met annuleringen worden gelijkgesteld niet van toepassing is ten aanzien van Zwitserland. Verzoekster heeft hier hoger beroep tegen ingesteld.

 

Overweging:

De verwijzende rechter stelt dat het recht op compensatie van verzoekster ervan af hangt, of de passagiersrechtenverordening op de door verweerster uitgevoerde vlucht van Bangkok naar Zürich van toepassing is. Noch de plaats van vertrek noch de plaats van bestemming van deze vlucht liggen in een lidstaat van de Europese Unie. Verweerster is evenmin een luchtvaartmaatschappij van de Europese Unie. Volgens de overeenkomst inzake luchtvervoer en besluit nr. 1/2006 van het volgens artikel 23, lid 4, van deze overeenkomst ingestelde Comité luchtvervoer Gemeenschap/Zwitserland moet de passagiersrechtenverordening evenwel vanaf 01-12-2006 ook voor het grondgebied van Zwitserland worden toegepast. Tot dusver is evenwel nog niet beslist, of ook een vlucht die vertrekt in een derde land met als bestemming Zwitserland en wordt uitgevoerd door een Zwitserse luchtvaartmaatschappij, onder deze toepassing valt. Indien de eerste vraag bevestigend wordt beantwoord, hangt het recht op compensatie van verzoekster voorts ervan af, of de toepasselijkheid van de passagiersrechtenverordening ook de rechtspraak van het Hof omvat, volgens welke passagiers van vertraagde vluchten voor de toepassing van het recht op vergoeding kunnen worden gelijkgesteld met passagiers van geannuleerde vluchten, wanneer zij hun eindbestemming drie uur of meer na de door de luchtvaartmaatschappij oorspronkelijk geplande aankomsttijd bereiken. Ten slotte is de vraag of het recht op compensatie ook bestaat, wanneer de twee vluchten door een touroperator samengesteld en door verschillende luchtvaartmaatschappijen uitgevoerd werden.

 

Prejudiciële vragen:

1) Moet de Overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en de Zwitserse Bondsstaat van 21 juni 1999 inzake luchtvervoer, zoals gewijzigd bij besluit nr. 2/2010 van het Comité luchtvervoer Gemeenschap/Zwitserland van 26 november 2010, aldus worden uitgelegd dat verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten, en tot intrekking van verordening (EEG) nr. 295/91, overeenkomstig artikel 3, lid 1, onder [b]), ervan, ook van toepassing is op passagiers die met een vlucht vanuit een derde land op een luchthaven in Zwitserland landen om vervolgens een vlucht te nemen naar een luchthaven in een lidstaat?

2) Indien het antwoord op de eerste vraag bevestigend luidt: omvat deze toepasselijkheid, voor de rechterlijke instanties van een lidstaat, ook de rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie volgens welke passagiers van vertraagde vluchten voor de toepassing van het recht op compensatie kunnen worden gelijkgesteld met passagiers van geannuleerde vluchten (arrest van het Hof van 19 november 2009, C-402/07 en C-432/07)?

3) Geldt het recht op compensatie overeenkomstig artikel 7 van de verordening ook, wanneer een passagier door een betrekkelijk geringe aankomstvertraging een direct aansluitende vlucht mist en daardoor met een vertraging van drie [Or. 3] uur of meer op zijn eindbestemming aankomt, terwijl beide vluchten door verschillende luchtvaartmaatschappijen werden uitgevoerd en de boeking is bevestigd door een touroperator die de vluchten voor zijn klanten samengesteld heeft?

 

Aangehaalde (recente) jurisprudentie: arrest van 19 november 2009 (C-402/07 en C-432/07), (C-407/07 en C-432/07), , (C-581/10 en C-629/10), (C-11/11), (C-321/11), (C-549/07)

Specifiek beleidsterrein: IenW