C-927/19 Klaipėdos regiono atliekų tvarkymo centras

Contentverzamelaar

C-927/19 Klaipėdos regiono atliekų tvarkymo centras

Prejudiciële hofzaak    

Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar).

Termijnen: Motivering departement:     5 maart 2020
Schriftelijke opmerkingen:                     20 april 2020

Trefwoorden : aanbestedingen, kwalificaties, vertrouwelijke informatie

Onderwerp :

•          Richtlijn 89/665/EEG van de Raad van 21 december 1989 houdende de coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende de toepassing van de beroepsprocedures inzake het plaatsen van overheidsopdrachten voor leveringen en voor de uitvoering van werken

•          Richtlijn 2014/24/EU van het Europees Parlement de Raad van 26 februari 2014 betreffende het plaatsen van overheidsopdrachten en tot intrekking van Richtlijn 2004/18/EG

•          Richtlijn (EU) 2016/943 van het Europees Parlement en de Raad van 8 juni 2016 betreffende de bescherming van niet-openbaar gemaakte knowhow en bedrijfsinformatie (bedrijfsgeheimen) tegen het onrechtmatig verkrijgen, gebruiken en openbaar maken daarvan

 

Feiten:

Op 27-09-2018 heeft verwerende partij (aanbestedende dienst) een internationale openbare aanbesteding uitgeschreven voor diensten betreffende de inzameling van gemeentelijk afval van de gemeente Neringa en het vervoer ervan naar de verwerkingsinstallaties van de regionale stortplaats Klaipėda (aanbestedingsprocedure). Drie leveranciers hadden inschrijvingen ingediend, waaronder de verzoekende partij, Ecoservice Klaipėda. De aanbestedende dienst heeft de deelnemers in kennis gesteld van de eindresultaten van de aanbestedingsprocedure waaruit bleek dat de verzoeker als tweede eindigde en de opdracht werd gegund aan inschrijver B. Op 10-12-2018 heeft verzoekende partij bij de aanbestedende dienst een klacht ingediend waarin zij de resultaten van de aanbestedingsprocedure betwistte op grond dat de kwalificaties van inschrijver B niet aan de gestelde eisen voldeden. Volgens de informatie waarover verzoekende partij beschikt, had inschrijver B in de afgelopen drie jaar geen overeenkomsten kunnen uitvoeren voor de inzameling en het vervoer van gemengd gemeentelijk afval met een totale waarde van 200 000 EUR, zoals vereist in de aanbestedingsvoorwaarden, aangezien deze vennootschap in het kader van andere aanbestedingsprocedures vaak deelneemt aan gemeenschappelijke activiteiten als hoofdpartner die geld ontvangt voor het verrichten van diensten, maar feitelijk geen activiteiten op het gebied van gemengd gemeentelijk afvalbeheer uitvoert. Voorts heeft verzoekende partij gesteld dat inschrijver B evenmin aan de vereisten inzake technische bekwaamheid voldoet. Na onderzoek heeft de aanbestedende dienst de klacht van verzoeker afgewezen op grond dat inschrijver B, overeenkomstig de aanbestedingsvoorwaarden, het bewijs heeft geleverd van geplaatste opdrachten betreffende het beheer van het gemengd gemeentelijk afval, waarvan de waarde overeenkomt met het vereiste bedrag, alsmede technische informatie betreffende het opgegeven voertuig. Verzoeker heeft hier beroep tegen ingesteld welke werd verworpen door de Litouwse rechter in eerste aanleg. Nadat verzoekende partij hoger beroep had ingesteld, heeft de rechter in tweede aanleg het vonnis van de rechter in eerste aanleg vernietigd en de vordering van verzoekende partij toegewezen. Verwerende partij heeft vervolgens cassatieberoep ingesteld. Voorts zijn verzoekende partij en verwerende partij in het hoofdgeding het oneens over de vraag welke gegevens van de begunstigde inschrijving openbaar kunnen worden gemaakt en welke vertrouwelijke informatie vormen waartoe verzoekende partij geen toegang kan worden verleend.

 

Overweging:

In casu zijn partijen het oneens over de vraag of de kwalificaties van de combinatie van ondernemers waaraan de opdracht is gegund, in overeenstemming zijn met de door de aanbestedende dienst gestelde eisen. De verwijzende rechter is van oordeel dat het enkele feit dat volgens de aanbestedingsvoorwaarden de financiële en economische draagkracht van de leveranciers moest worden aangetoond door vormvrije verklaringen van deelnemers, niet betekent dat andere leveranciers deze verklaringen of de betrouwbaarheid van de betrokken gegevens niet in twijfel

kunnen trekken. De verwerende partij, inschrijver B en de rechters hebben het aan de orde zijnde kwalificatievereiste voor de leveranciers aldus uitgelegd dat de aanbestedingsvoorwaarden niet vereisten dat een ondernemer die aantoont dat hij aan de kwalificatieverplichting voldoet, uitsluitend op eigen naam en/of voor eigen rekening en alleen voor het beheer van gemengd gemeentelijk afval in geval van uitvoering van een complexe opdracht inkomsten ontvangt. Het is de cassatierechter niet geheel duidelijk volgens welke methode de betrokken kwalificatie volgens de rechtspraak van het Hof moet worden bewezen. De cassatierechter heeft ook twijfels over de kwalificatie van het in de aanbestedingsvoorwaarden gestelde vereiste inzake de technische bekwaamheid van de leveranciers, volgens hetwelk de leveranciers moesten aantonen te voldoen aan de voorwaarden door voertuigen met passende technische kenmerken te leveren. Met betrekking tot de vertrouwelijkheid van informatie vraagt de cassatierechter zich af wat specifiek de inhoud is van de verplichtingen van de aanbestedende diensten om de vertrouwelijkheid van de informatie die hun door de leveranciers wordt toevertrouwd, te beschermen, en wat de verhouding is tussen deze verplichtingen en de verplichting van de aanbestedende diensten om ervoor te zorgen dat de rechten van de ondernemers die aan de basis liggen van de beroepsprocedure, doeltreffend worden beschermd. Verder vraagt de verwijzende rechter zich onder meer af welke gevolgen de handelingen van ondernemers die mogelijk onjuiste informatie hebben verstrekt, kunnen hebben voor hun partners die gezamenlijk een inschrijving hebben ingediend.

 

Prejudiciële vragen:

1) Valt een aanbestedingsvoorwaarde volgens welke leveranciers moeten aantonen een bepaald niveau van gemiddelde jaarlijkse bedrijfsinkomsten te behalen uit activiteiten die uitsluitend verband houden met de uitoefening

van specifieke diensten (beheer van gemengd gemeentelijk afval), binnen de werkingssfeer van artikel 58, leden 3 of 4, van richtlijn 2014/24?

2) Hangt de door het Hof in zijn arrest van 4 mei 2017, Esaprojekt (C-387/14), uiteengezette methode voor de beoordeling van de capaciteit van de leverancier af van het antwoord op de eerste vraag?

3) Valt een aanbestedingsvoorwaarde volgens welke leveranciers moeten aantonen dat de voertuigen die noodzakelijk zijn voor het verrichten van [afvalbeheerdiensten] voldoen aan de specifieke technische voorschriften, betreffende onder meer vervuilende emissies (EURO 5), de installatie van een GPS-zender, de geschikte capaciteit, enzovoort, binnen de werkingssfeer van a) artikel 58, lid 4, b) artikel 42 gelezen in samenhang met het bepaalde in bijlage VII, c) artikel 70 van richtlijn 2014/24?

4) Moeten artikel 1, lid 1, derde alinea, van richtlijn 89/665, waarin het beginsel van de doeltreffendheid van beroepsprocedures is neergelegd, artikel 1, leden 3 en 5, daarvan, artikel 21 van richtlijn 2014/24 en richtlijn 2016/943, in het bijzonder overweging 18 en artikel 9, lid 2, derde alinea, daarvan (samen of afzonderlijk beschouwd, maar zonder beperking hiertoe), aldus worden uitgelegd dat wanneer het nationale recht inzake het plaatsen van overheidsopdrachten voorziet in een bindende procedure voor precontentieuze geschillenbeslechting:

(a) de aanbestedende dienst de leverancier die de beroepsprocedure heeft ingeleid, alle gegevens van de inschrijving van een andere leverancier (ongeacht het vertrouwelijke karakter ervan) moet verschaffen, als deze procedure specifiek betrekking heeft op de rechtmatigheid van de beoordeling van de inschrijving van de andere leverancier en de leverancier die de procedure heeft ingeleid de aanbestedende dienst vooraf uitdrukkelijk heeft verzocht die te verschaffen;

(b) ongeacht het antwoord op de vorige vraag, de aanbestedende dienst, bij afwijzing van de klacht van de leverancier over de rechtmatigheid van de beoordeling van de inschrijving van zijn concurrent hoe dan ook een duidelijk, volledig en specifiek antwoord moet geven, ongeacht het risico dat de hem toevertrouwde vertrouwelijke informatie over de

inschrijving openbaar wordt gemaakt?

5) Moeten artikel 1, lid 1, derde alinea, artikel 1, leden 3 en 5, en artikel 2, lid 1, onder b), van richtlijn 89/665, artikel 21 van richtlijn 2014/24 en richtlijn 2016/943, in het bijzonder overweging 18 ervan (samen of afzonderlijk beschouwd, maar zonder beperking hiertoe), aldus worden uitgelegd dat de beslissing van de aanbestedende dienst om een leverancier geen toegang te verlenen tot de vertrouwelijke informatie over de inschrijving van een andere deelnemer, een beslissing is waartegen afzonderlijk bij de rechter kan worden opgekomen?

6) Indien de vorige vraag bevestigend wordt beantwoord, moet artikel 1, lid 5, van richtlijn 89/665 dan aldus worden uitgelegd dat de leverancier bij de aanbestedende dienst bezwaar tegen een dergelijke beslissing moet indienen en zich zo nodig tot de rechter moet wenden?

7) Indien de vorige vraag bevestigend wordt beantwoord, moeten artikel 1, lid 1, derde alinea, en artikel 2, lid 1, onder b), van richtlijn 89/665 dan aldus worden uitgelegd dat de leverancier, afhankelijk van de omvang van de beschikbare informatie over de inhoud van de inschrijving van de andere leverancier, bij de rechter een beroep kan instellen dat uitsluitend betrekking heeft op de weigering om hem de informatie te verschaffen, zonder de rechtmatigheid van andere besluiten van de aanbestedende dienst afzonderlijk ter discussie te stellen?

8) Ongeacht het antwoord op de vorige vragen, moet artikel 9, lid 2, derde alinea, van richtlijn 2016/943 aldus worden uitgelegd dat de rechter, na ontvangst van het verzoek van de verzoekende partij om de wederpartij in het geding te gelasten bewijsmateriaal over te leggen en om dit vervolgens ter beschikking van de verzoekende partij te stellen, een dergelijk verzoek moet toewijzen, ongeacht de gedraging van de aanbestedende dienst in het kader van de aanbestedingsprocedures of de beroepsprocedures?

9) Moet artikel 9, lid 2, derde alinea, van richtlijn 2016/943 aldus worden uitgelegd dat de rechter, na het verzoek van de verzoekende partij om openbaarmaking van vertrouwelijke informatie van de wederpartij te hebben afgewezen, ambtshalve het belang van de gegevens waarvan om openbaarmaking wordt verzocht, en de gevolgen daarvan voor de rechtmatigheid van de aanbestedingsprocedure moet beoordelen?

10) Kan de in artikel 57, lid 4, onder h), van richtlijn 2014/24 bedoelde grond voor uitsluiting van leveranciers, gelet op het arrest van het Hof van 3 oktober 2019, Delta Antrepriză de Construcţii şi Montaj 93, aldus worden toegepast dat de rechter in het kader van zijn beoordeling van een geschil tussen een leverancier en de aanbestedende dienst, ambtshalve, los van de beoordeling van de aanbestedende dienst, kan beslissen dat de betrokken inschrijver opzettelijk of uit onachtzaamheid misleidende en feitelijk onjuiste informatie aan de aanbestedende dienst heeft verstrekt en dat die inschrijver daarom moest worden uitgesloten van deelname aan de aanbestedingsprocedure?

11) Moet artikel 57, lid 4, onder h), van richtlijn 2014/24, gelezen in samenhang met het in artikel 18, lid 1, van die richtlijn neergelegde evenredigheidsbeginsel, aldus worden uitgelegd en toegepast dat, wanneer het nationale recht voorziet in aanvullende sancties (naast uitsluiting van deelname aan aanbestedingsprocedures) voor het verstrekken van onjuiste informatie, die sancties alleen kunnen worden toegepast op grond van persoonlijke aansprakelijkheid, met name wanneer slechts een deel van de medecontractanten aan de aanbestedingsprocedure feitelijk onjuiste informatie heeft verstrekt (bijvoorbeeld één van meerdere partners)?

 

Aangehaalde (recente) jurisprudentie: Esaprojekt (C-387/14), SAG ELV Slovensko e.a. (C-599/10), (C-336/12), Commissie/Nederland (C-368/10), (C-532/06), (C-601/13), (C-9/17), (C-450/06),

Specifiek beleidsterrein: EZK, BZK