C-95/16 Eckert

Contentverzamelaar

C-95/16 Eckert

Prejudiciële hofzaak

Zie bijlage rechts voor de verwijzingsuitspraak
Klik hier voor het volledige dossier van het Hof van Justitie

Termijnen: Motivering departement:   7 april 2016
Concept schriftelijke opmerkingen:       24 april 2016
Schriftelijke opmerkingen:                   24 mei 2016
Trefwoorden: EEX; rechterlijke bevoegdheid; luchtvaart; compensatie luchtreizigers

Onderwerp
Verordening (EU) nr. 1215/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2012 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken

Verzoekster boekte via een reisorganisator voor haarzelf en anderen een vlucht van Martinique naar Hannover, uit te voeren door Air France (verweerster). De vlucht gaat via Parijs en komt daar aan met (bijna twee uur) vertraging. In Parijs moet worden getransiteerd van vliegveld Orly naar Charles de Gaulle waar verzoekster (met een auto) drie uur over doet. De aansluitende vlucht wordt dan ook gemist en verzoekster arriveert in Hannover met vijf uur vertraging.

De verwijzende DUI rechter (Rb Hannover) realiseert zich dat de beslissing in deze zaak afhangt van het antwoord op de vraag of hij bevoegd is in de zin van Vo. 1215/2012. Rechterlijke bevoegdheid inzake door consumenten gesloten overeenkomsten is niet van toepassing op vervoersovereenkomsten waarbij voor één enkele prijs zowel vervoer als verblijf worden aangeboden. De rechter kan alleen bevoegd zijn wanneer de contractuele plaats van uitvoering de luchthaven (Hannover) is. In de rechtspraak is geen eensluidend oordeel over plaats van uitvoering wanneer een vlucht uit verschillende delen bestaat, en hoe direct een aansluiting is, in deze zaak verwijzend naar de transfer tussen de twee luchthavens in Parijs. In arrest C-204/08 heeft het HvJEU geoordeeld dat alleen de plaats van vertrek en de plaats van aankomst van een vliegtuig de plaats van dienstverrichting is en dat moet worden uitgegaan van één toestel. Aangezien de verwijzende rechter hier geen ‘directe aansluiting’ ziet legt hij de volgende vraag voor aan het HvJEU:
“Moet bij personenvervoer op een uit meerdere delen bestaande vlucht de plaats van aankomst van het laatste deel van de vlucht worden beschouwd als de plaats van uitvoering van de verbintenis overeenkomstig artikel 7, punt 1, onder b, tweede streepje, van verordening (EU) nr. 1215/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2012 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken, wanneer het eerste deel van de vlucht grote vertraging oploopt en het tweede deel van de vlucht dat door dezelfde luchtvaartonderneming wordt verricht, vertrekt van een andere luchthaven?”
Aangehaalde jurisprudentie: C-204/08 Rehder
Specifiek beleidsterrein: VenJ en IenM

Gerelateerde documenten