De afgifte van een humanitair visum valt onder het nationale recht van de lidstaten

Contentverzamelaar

De afgifte van een humanitair visum valt onder het nationale recht van de lidstaten

Het EU-recht verplicht de lidstaten niet om een humanitair visum af te geven aan personen die zich naar hun grondgebied willen begeven met de bedoeling asiel aan te vragen. Lidstaten zijn vrij om dit te doen op grond van hun nationale recht. In het Unierecht worden enkel de procedures en voorwaarden vastgesteld voor de afgifte van visa voor de doorreis over het grondgebied van de lidstaten of een voorgenomen verblijf op het grondgebied van de lidstaten van ten hoogste 90 dagen. Dat antwoordt het EU-Hof op vragen van een Belgische rechter.

Het gaat om het arrest van het EU-Hof van 7 maart in de zaak C-638/16 PPU, X en X tegen de Belgische Staat

Op 12 oktober 2016 hebben een Syrisch paar en hun drie minderjarige kinderen van jonge leeftijd, die allen in Aleppo (Syrië) woonden, humanitaire visa aangevraagd bij de Belgische ambassade in Beiroet (Libanon). De volgende dag zijn zij teruggekeerd naar Syrië. Met de aanvragen wilden zij op grond van de EU-visumcode visa met territoriaal beperkte geldigheid verkrijgen die hen in staat moesten stellen de belegerde stad Aleppo te verlaten om een asielverzoek in te dienen in België. Een van hen verklaart onder meer te zijn ontvoerd door een gewapende groepering, die hem geslagen en gefolterd heeft alvorens hem uiteindelijk te hebben vrijgelaten in ruil voor losgeld. Zij leggen vooral de nadruk op de verslechtering van de veiligheidssituatie in Syrië in het algemeen en in Aleppo in het bijzonder, alsook op het feit dat zij als orthodoxe christenen dreigen te worden vervolgd wegens hun geloofsovertuiging.

Op 18 oktober 2016 heeft de Dienst Vreemdelingenzaken (België) hun aanvragen afgewezen. Hij is van mening dat het betrokken Syrische gezin, dat een visum met territoriaal beperkte geldigheid had aangevraagd om een asielverzoek te kunnen indienen in België, duidelijk de bedoeling had langer dan 90 dagen in België te verblijven, wat in strijd is met de visumcode van de Europese Unie. Voorts onderstreept de Dienst Vreemdelingenzaken dat ingeval zou worden toegestaan dat aan dit gezin een inreisvisum wordt afgegeven om het in staat te stellen een asielverzoek in te dienen in België, dit gezin in feite de mogelijkheid zou krijgen een asielverzoek in te dienen bij een diplomatieke post.

Het Syrische gezin betwist de afwijzende beslissing bij de Raad voor Vreemdelingenbetwistingen (België). Het betoogt dat het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie en het Europees Verdrag voor de rechten van de mens (EVRM) de lidstaten een positieve verplichting opleggen om het recht op asiel te garanderen. De toekenning van internationale bescherming is volgens het gezin de enige manier waarop het risico kan worden afgewend dat het verbod op foltering en op onmenselijke of vernederende behandelingen of bestraffingen wordt overtreden, zoals nergelegd in artikel 3 EVRM en artikel 4 van het Handvest. In die omstandigheden heeft de Raad voor Vreemdelingenbetwistingen met spoed besloten de zaak voor te leggen aan het Hof van Justitie. Hij merkt onder meer op dat de visumcode met name bepaalt dat een visum wordt afgegeven wanneer een lidstaat dit noodzakelijk „acht” om zijn internationaleverplichtingen na te komen, en vraagt zich af hoe groot de in dit verband aan de lidstaten gelaten beoordelingsmarge is.

In zijn arrest merkt het Hof om te beginnen op dat de visumcode is vastgesteld krachtens een bepaling in het toenmalige het EG-Verdrag ( nu artikel 77 van het EU-Werkingsverdrag) op grond waarvan de Raad maatregelen neemt inzake visa voor voorgenomen verblijven van ten hoogste drie maanden. In de visumcode worden dan ook de procedures en voorwaarden vastgesteld voor de afgifte van visa voor de doorreis over het grondgebied van de lidstaten of een voorgenomen verblijf op het grondgebied van de lidstaten van ten hoogste 90 dagen binnen een periode van 180 dagen. Het Syrische gezin heeft evenwel om humanitaire redenen visa aangevraagd met de bedoeling in België om asiel te verzoeken en dus een verblijfsvergunning aan te vragen met een geldigheidsduur van meer dan 90 dagen.

Daaruit volgt dat deze aanvragen niet binnen de werkingssfeer van de visumcode vallen, ook al zijn zij formeel gezien op grond van deze code ingediend.

Het Hof preciseert voorts dat de Uniewetgever tot nog toe geen enkele handeling heeft vastgesteld met betrekking tot de voorwaarden waaronder de lidstaten om humanitaire redenen langlopende visa of verblijfsvergunningen moeten afgeven aan onderdanen van derde landen. Derhalve vallen de aanvragen van het Syrische gezin enkel onder het nationale recht.

Aangezien de situatie in kwestie niet wordt geregeld door het Unierecht, zijn de bepalingen van het Handvest niet van toepassing.

Het Hof preciseert nog dat in de situatie van het Syrische gezin geen sprake is van twijfel over het voornemen van dit gezin om het grondgebied van de lidstaten te verlaten voordat de geldigheid van het visum is verstreken, maar van een aanvraag die een ander doel heeft dan een visum voor kort verblijf.

Volgens het Hof zou aan de algemene opzet van het stelsel dat de Unie tot stand heeft gebracht met EU-Verordening 604/2013 om te bepalen welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van een verzoek om internationale bescherming, afbreuk worden gedaan wanneer aan onderdanen van derde landen de mogelijkheid zou worden geboden visumaanvragen in te dienen om internationale bescherming te krijgen in een lidstaat naar keuze.

Het Hof komt tot de slotsom dat een aanvraag van een visum met territoriaal beperkte geldigheid die een onderdaan van een derde land om humanitaire redenen op grond van de visumcode heeft ingediend bij de vertegenwoordiging van de lidstaat van bestemming op het grondgebied van een derde land, met de bedoeling bij zijn aankomst in deze lidstaat een verzoek om internationale bescherming in te dienen en bijgevolg in die lidstaat meer dan 90 dagen te verblijven binnen een periode van 180 dagen, niet binnen de werkingssfeer van de visumcode valt, maar naar de huidige stand van het Unierecht enkel onder het nationale recht valt.