Deense slachterijen vinden hond in de pot

Contentverzamelaar

Deense slachterijen vinden hond in de pot

Door te strenge Duitse regels ter voorkoming van berengeur in varkensvlees hadden Deense slachterijen hun varkensvlees niet kunnen exporteren naar Duitsland. Die regels waren in strijd met EG-richtlijnen. Een schadevergoedingsprocedure tegen Duitsland stelden de slachterijen pas in meer dan drie jaar nadat de Europese Commissie Duitsland voor het EG-Hof had gedaagd. De Duitse verjaringstermijn van drie jaar werd echter niet gestuit door de inbeukprocedure, of totdat de richtlijnen wel correct waren uitgevoerd, zo heeft het Hof verklaard. De slachterijen waren dus te laat in actie gekomen…

Het EG-Hof deed zijn uitspraak in de zaak Danske Slagterier tegen Duitsland, zaak C-445/06.

Wanneer de overheid onjuiste uitvoering heeft gegeven aan richtlijnen kan een burger of onderneming schadevergoeding eisen wegens overheidsaansprakelijkheid. Dit is zelfs het geval als de richtlijnen in kwestie geen rechtstreeks werkende rechten voor particulieren bevatten. Voorwaarde is wel dat die richtlijnen een door het EG-Verdrag beschermd recht beogen te preciseren en concretiseren, zoals richtlijnen op het gebied van veterinaire controles en gezondheidsvoorschriften voor vers vlees een nadere regeling vormen van het vrije verkeer van goederen.

De boodschap van het arrest is dat een burger of onderneming die de overheid aansprakelijk wil stellen wegens de onjuiste uitvoering van een EG-richtlijn, hiervoor meteen actie moet ondernemen wanneer hij schade lijdt en eventueel zelfs een gerechtelijke procedure moet beginnen.

Hij mag ook niet wachten op de afloop van een inbreukprocedure voor het EG-Hof die de Europese Commissie tegen die overheid heeft ingesteld wegens de onjuiste uitvoering van een richtlijn. Een nationale verjaringstermijn voor de vordering wegens overheidsaansprakelijkheid op grond van schending van het gemeenschapsrecht wordt in dat geval niet gestuit of voor de duur van die procedure geschorst.

Verder staat het Hof toe dat een nationale verjaringstermijn voor de vordering wegens overheidsaansprakelijkheid uit hoofde van de onjuiste omzetting van een richtlijn aanvangt wanneer de eerste nadelige gevolgen van deze onjuiste omzetting zich hebben voorgedaan en nog meer nadelige gevolgen te voorzien zijn, ook al is deze richtlijn op dat tijdstip nog niet naar behoren omgezet.

Lidstaten mogen verder bepalen dat een particulier geen recht heeft op schadevergoeding wanneer hij opzettelijk of door nalatigheid heeft verzuimd de schade te voorkomen door een procedure te beginnen. Voorwaarde is wel dat zo’n procedure redelijkerwijs van de benadeelde persoon kan worden gevergd, wat de verwijzende rechter dient te beoordelen in het licht van alle omstandigheden. Niet redelijk is in ieder geval de situatie dat een particulier zich niet kan beroepen op nationale regels, maar alleen een algemeen beroep kan doen op de voorrang en de rechtstreekse werking van het gemeenschapsrecht.
Daarentegen kunnen de omstandigheid dat de nationale rechter waarschijnlijk krachtens artikel 234 EG een prejudiciële vraag zal stellen aan het EG-Hof of dat er bij het EG-Hof een beroep wegens niet-nakoming aanhangig is, als zodanig geen grond opleveren voor de conclusie dat het instellen van een procedure onredelijk is, aldus het EG-Hof.