Duits Grondwettelijk Hof geeft voorrang aan individuele mensenrechtenbescherming boven toepassing EU-aanhoudingsbevel

Contentverzamelaar

Duits Grondwettelijk Hof geeft voorrang aan individuele mensenrechtenbescherming boven toepassing EU-aanhoudingsbevel

De overlevering van een persoon die in Italië bij verstek tot dertig jaar werd veroordeeld, mag alleen plaatsvinden als vaststaat dat zijn zaak volledig opnieuw zal worden behandeld. Dat is volgens het Duitse Grondwettelijke Hof een voorwaarde die deel uitmaakt van de Duitse constitutionele identiteit die wordt erkend door het EU-Verdrag.

Het gaat om de uitspraak van het Bundesverfassungsgericht (BVerfG) van 15 december 2015, verschenen op 26 januari 2016, in de zaak 2 BvR 2735/14. Lees hier het persbericht van het BVerfG van 26 januari 2016.

De Italiaanse autoriteiten hebben Duitsland de overlevering verzocht van een Amerikaanse staatsburger op grond van EU-Kaderbesluit betreffende het Europees aanhoudingsbevel en de procedures van overlevering tussen de lidstaten. De man was in 1992 door de rechtbank van Florence wegens cocaïnehandel bij verstek veroordeeld tot dertig jaar cel. Het verzoek om overlevering werd toegestaan door het Oberlandesgericht (OLG) Düsseldorf.

De verdachte en zijn advocaat dienden tegen deze beslissing een grondwetklacht in bij het BVerfG. Zij voerden aan dat het Italiaanse strafprocesrecht niet toeliet dat de strafzaak opnieuw zou worden behandeld als hij zou worden overgeleverd.

Het BVerFG acht dit in strijd met het schuldbeginsel, dat inhoudt dat iedere strafsanctie de vaststelling verlangt van het bewijs van daderschap en schuld in een correcte procedure. Het schuldbeginsel is vervat in artikel 1 van de Duitse Grondwet, dat de bescherming van de menselijke waardigheid als een onvoorwaardelijke verplichting voor de overheid aanmerkt. Deze bepaling moet volgens het BVerfG ook worden toegepast in een overleveringsprocedure op grond van het EU-kaderbesluit. Deze bepaling maakt volgens het BVerfG namelijk deel uit van de Duitse grondwettelijke identiteit, waaraan absoluut niet mag worden getornd. Dat staat in artikel 79 van de Duitse Grondwet. Deze Duitse grondwettelijke identiteit moet volgens het BVerfG door de EU worden gerespecteerd op grond van artikel 4, lid 2 van het EU-Verdrag. Het BVerfG moet in geval van deze identiteitscontrole de onaantastbaar voorgeschreven grondrechtenbescherming zonder beperkingen in individuele gevallen waarborgen.

Het BVerfG stelt wel strenge voorwaarden aan de activering van deze identiteitscontrole. De verhoogde ontvankelijkheidseisen zijn afhankelijk van de ingediende klacht over schending van de grondwet. In ieder afzonderlijk geval moet hard gemaakt worden in hoeverre in concreto de waarborg van de menselijke waardigheid geschonden wordt.

Volgens het BVerfG hoeft hierover geen prejudiciële vraag te worden gesteld aan het EU-Hof. Er is geen sprake van een gevaar van uiteenlopende uitleg van het EU-recht. De bescherming van de menselijke waardigheid wordt ook door het kaderbesluit verlangd. Het beginsel staat ook in artikel 1 van het EU-Handvest van de Grondrechten. De  toepassing van het beginsel van wederzijds vertrouwen tussen lidstaten kent ook grenzen, zo stelt het BVerfG.

Het besluit van het OLG Düsseldorf wordt daarom vernietigd en de zaak wordt terugverwezen naar dit gerecht voor een nieuwe beslissing.  Het OLG moet daarbij de klacht van de Amerikaan dat hij in Italië geen nieuwe behandeling van zijn strafzaak krijgt nader onderzoeken.