E-16/16 Verzoek om advies Fosen Linjen

Contentverzamelaar

E-16/16 Verzoek om advies Fosen Linjen


EVA-Hof zaak

Zie bijlage rechts voor de verwijzingsbeschikking.

Termijnen: Motivering departement:  16 december 2016
(Concept-) schriftelijke opmerkingen:  30 december 2016
Schriftelijke opmerkingen (engelstalig) 30 januari 2017 (fatale termijn)

Trefwoorden: overheidsopdrachten; gelijke behandeling; transparantie;

Onderwerp: - richtlijn 89/665/EEG van de Raad van 21 december 1989 houdende de coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende de toepassing van de beroepsprocedures  inzake het plaatsen van overheidsopdrachten voor leveringen en voor de uitvoering van werken (Pb L 395, blz. 33).

- richtlijn 2004/18/EG van het Europees Parlement en de Raad van31 maart 2004 betreffende de coördinatie van de procedures voor het plaatsen van overheidsopdrachten voor werken, leveringen en diensten (Pb L 134 van 30.4.2004, blz. 114)

De zaak betreft openbaar vervoer in de regio Sor Trondelag. Het regionale bestuur is hiervoor verantwoordelijk en heeft de administratie ervan uitbesteed aan AtB. AtB gaat over de planning, zij moet voor voldoende OV zorgen maar heeft zelf geen materieel in eigendom, daarvoor sluit zij contracten. Voor de realisering van voldoende OV ontvangt zij subsidie van de regio.

Verzoekster is een NOO rederij, een kleine speler in het veld van veerdienstondernemingen. Zij is een contract misgelopen (uitgeschreven in juni 2012 voor veerdiensten 2016 – 2026) en heeft een schadeclaim ingediend voor ‘positive contract interest’ (naar redelijke verwachting gerealiseerde winst), en subsidiair een schadeclaim voor ‘negative contract interest’ (= daadwerkelijk gerealiseerde verliezen. Zij stelt dat AtB als aanbestedende dienst fouten in de procedure (die is vastgelegd in de NOO wet op de aanbestedingen) heeft gemaakt. Veerdiensten vallen binnen het toepassingsbereik van RL 2004/18 op grond waarvan in geval van inbreuk schade kan worden geclaimd. Het NOO hooggerechtshof heeft eerder geoordeeld dat er drie voorwaarden zijn voor schadevergoeding aan een gepasseerde inschrijver: er moet sprake zijn van een materieel gebrek, de inschrijver moet financieel verlies hebben geleden en er moet een causaal verband tussen deze twee voorwaarden zijn. In de voorfase wordt het ‘positive contract interest’ in NOO traditioneel niet beschermd. De drempel voor aansprakelijkheid is in NOO recht niet hoger dan in het EER-recht.

De verwijzende NOO rechter (Hof van Beroep) beschrijft uitgebreid hoe de procedure is verlopen. De zaak draait om de evaluatie van de wegingsfactoren. Hij vraagt zich af welke eisen RL 89/665 stelt aan de inhoud van nationale regelgeving om schade in verband met openbare aanbestedingen toe te kennen en welke eisen het EUrecht aan wegingsfactoren stelt. Hij legt de volgende vragen voor aan het EVA-hof:

1. Do Article 1(1) and Article 2(1)(c) of Directive 89/665/EEC, or other provisions of that Directive, preclude national rules on awarding damages, where the award of damages due to the contracting authority having set aside EEA law provisions concerning public contracts, is conditional on
a) the existence of culpability and a requirement that the contracting authority’s conduct must deviate markedly from a justifiable course of action?
b) the existence of a material error where culpability on the part of the contracting authority is part of a more comprehensive overall assessment?
c) the contracting authority having committed a material, gross and obvious error?

2. Should Article 1(1) and Article 2(1)(c) of Directive 89/665/EEC, or other provisions of that Directive, be interpreted to mean that a breach of an EEA procurement law provision under which the contracting authority is not free to exercise discretion, constitutes in itself a sufficiently qualified breach that may trigger a right to damages on certain conditions?

3. Do Article 1(1) and Article 2(1)(c) of Directive 89/665/EEC, or other provisions of that Directive, preclude national rules on awarding damages, where the award of damages due to the contracting authority having set aside EEA law provisions concerning public contracts is conditional on the supplier that brings the case and claims compensation proving with a clear, that is qualified preponderance of evidence, that [said supplier] should have been awarded the contract had the contracting authority not committed the error?

4. Do Article 1(1) and Article 2(1)(c) of Directive 89/665/EEC, or other provisions of that Directive, preclude national rules whereby the contracting authority can free itself of the claim for damages by invoking that the tender procedure should in any case have been cancelled as a consequence of an error committed by the contracting authority, other than the error invoked by the plaintiff, when that error was not in fact invoked during the tender procedure? If such other error can be invoked by the contracting authority, does Directive 89/665/EEC preclude a national rule whereby the supplier that brings the action has the burden of proof for the non-existence of such an error?

5. What requirements does the EEA law principle of equal treatment place on the contracting authority’s effective verification of the information provided in the tenders linked to the award criteria? Will the requirement for effective verification be met if the contracting authority is able to verify that the properties offered in the tender appear to have been reliably determined on the basis of the documentation provided in the tender? How accurately must the contracting authority be able to verify the properties of the contract object offered in the tender? If the tenderer commits himself to a certain consumption figure for the tendered object, and this figure is incorporated in the tender evaluation, is the contracting authority’s verification obligation met if he is able to verify that this figure is reliable with a certain uncertainty margin, for example in the order of plus/minus 20 per cent?

6. When the contracting authority is to verify the information provided by a tenderer in connection with an award criterion, can the requirement for effective verification of the tenders under the principle of equal treatment be met by the contracting authority having regard to documentation provided elsewhere in the tender?

 Aangehaalde jurisprudentie: C-314/09 Strabag

Specifiek beleidsterrein: EZ
 

Gerelateerde documenten