Eerste Lissabongeschil voor het Hof

Contentverzamelaar

Eerste Lissabongeschil voor het Hof

Het Europees Parlement heeft bekend gemaakt dat het de Raad van de EU voor het EU-Hof daagt over de uitleg van het Verdrag van Lissabon. Het EP meent dat de Raad haar medebeslissingsrecht heeft geschonden door zonder haar instemming de Europese sanctieverordening voor terroristen te wijzigen. De Raad moest deze verordening aanpassen naar aanleiding van de Kadi-uitspraak van het Hof van Justitie.

Voor personen die in het kader van het Gemeenschappelijk Buitenlands en Veiligheidsbeleid verdacht worden van terrorisme (zgn. ‘exogene’ terroristen) bepaalt artikel 215, lid 2 van het EU-Werkingsverdrag dat de Raad beperkende maatregelen kan vaststellen. Het gaat hierbij bijvoorbeeld om personen die in relatie staan tot Osama Bin Laden, Al Qaida of de Taliban. In de procedure van artikel 215 heeft het EP geen rol. Het EP kan op eigen initiatief advies geven, maar de Raad is niet gebonden aan dat advies.

In de Kadi-uitspraak oordeelde het EU-Hof dat de procedure voor het plaatsen van personen op de terrorismelijst niet zorgvuldig genoeg was. Een aanpassing was dus noodzakelijk.

Voor personen die verdacht worden van terrorisme in Europa, de zogenoemde ‘endogene’ groep, is een andere procedure in het Verdrag voorzien, namelijk in artikel 75 EU-Werkingsverdrag. Hierbij moet gedacht worden aan groeperingen als de ETA en de Hofstadgroep. In deze procedure heeft het EP een medebeslissingsrecht.

Het EP vindt dat er een algemeen kader moet komen voor alle gerichte sancties die de EU oplegt. De Europarlementariërs zijn van mening dat artikel 75 EU-Werkingsverdrag ook van toepassing is op beperkende maatregelen tegen bepaalde personen en entiteiten die banden hebben met Osama bin Laden, het Al-Qa'ida-netwerk en de Taliban.

Aangezien de Raad artikel 215 EU-Werkingsverdrag heeft gebruikt als rechtsgrondslag voor de aanpassing van de verordening na de Kadi-uitspraak, heeft het EP besloten de Raad voor het EU-Hof te dagen.