Eerste spoedarrest een feit

Contentverzamelaar

Eerste spoedarrest een feit

Met het arrest in de zaak Rinau heeft het EG-Hof de eerste prejudiciële spoedprocedure afgerond. Het Hof heeft uitzonderlijk snel arrest gewezen: binnen twee maanden vanaf het verzoek van de Litouwse rechter. De zaak betrof de ontvoering van een kind van Duitsland naar Litouwen. De spoedprocedure is bijzonder intensief maar blijkt dus effectief. Een nieuwe procedure is inmiddels aanhangig.

Rinau is de eerste zaak die onder de nieuwe spoedprocedure is afgedaan (artikel 104-ter van het Reglement voor de procesvoering van het Hof van Justitie). De spoedprocedure is er voor een snelle afhandeling in spoedeisende zaken betreffende de ruimte van vrijheid, veiligheid en rechtvaardigheid). De beslissing in Litouwen was afhankelijk van de uitkomst van de prejudiciële procedure. Omdat het ging om een ontvoerd kind is de zaak met spoed behandeld. Binnen twee maanden na het verzoek heeft het Hof arrest gewezen. Dit is uitzonderlijk snel. De gemiddelde duur voor de behandeling van een normale prejudiciële zaak is 19,3 maanden. De zaak kon zo snel worden afgerond omdat geen schriftelijke stukken werden uitgewisseld. Wel vond een langdurige zitting gedurende twee dagen plaats, waarop ook de Nederlandse regering is verschenen. Deze eerste ervaring wijst uit dat een spoedprocedure bijzonder intensief is en vanwege de korte voorbereidingstijd een maximale samenwerking tussen de betrokken ministeries in Den Haag vereist. Een nieuwe procedure is inmiddels aanhangig in Luxemburg.

Mevrouw Rinau had haar dochter, na een echtscheiding, voor onbepaalde tijd meegenomen naar Litouwen zonder toestemming van de vader. Vele juridische procedures in zowel Duitsland als Litouwen volgden. Aanvankelijk was door de Litouwse rechter besloten dat het kind niet zou terugkeren. Deze beslissing werd echter teruggedraaid in hoger beroep en vervolgens werd de zaak opgeschort. De Duitse rechter had ondertussen het ouderlijk gezag over het kind toegewezen aan de vader en de terugkeer van het kind naar Duitsland gelast.

Volgens de EG-verordening inzake de erkenning van buitenlandse vonnissen mag de rechter in de lidstaat van herkomst (Duitsland) pas bevelen dat kind terug moet als er in de lidstaat van verblijf (Litouwen) is besloten dat het kind niet zal terugkeren. In Litouwen was hiervan na het hoger beroep echter geen sprake meer.

Volgens het Hof is het irrelevant voor de Duitse rechter wat er gebeurt met de Litouwse beslissing die de terugkeer van het kind weigert. Een rechter mag afgaan op het feit dat het kind nog altijd niet daadwerkelijk terug is in de lidstaat van herkomst. Dat de Litouwse beslissing wordt teruggedraaid, opgeschort of gewijzigd doet er dus niet toe.

De EG-verordening is gebaseerd op het beginsel van wederzijdse erkenning van rechterlijke beslissingen. De uitspraak van de Duitse rechter moet in Litouwen onverkort erkend worden en de terugkeer van het kind naar Duitsland moet onmiddellijk worden toegelaten.