EU-Hof: EU-gegevensbescherming geldt ook voor Commissie verzoekschriften van nationaal parlement

Contentverzamelaar

EU-Hof: EU-gegevensbescherming geldt ook voor Commissie verzoekschriften van nationaal parlement

De Commissie voor de verzoekschriften van een nationaal parlement is onderworpen aan de Algemene Verordening Gegevensbescherming. Indieners van een verzoekschrift bij die commissie hebben dus in de regel recht op toegang tot de persoonsgegevens die op hen betrekking hebben. Dat is het antwoord van het EU-Hof op vragen van een Duitse rechter. Diens twijfels over zijn eigen onafhankelijkheid worden door het EU-Hof niet gedeeld.

Het gaat om het arrest van het EU-Hof van 9 juli 2020 in de zaak C- 272/19, VQ tegen Land Hessen

Aanleiding

Een burger die een verzoekschrift had ingediend bij de Commissie verzoekschriften van het parlement van de deelstaat Hessen (Duitsland) heeft bij deze commissie een verzoek ingediend om toegang te krijgen tot de hem betreffende persoonsgegevens, die door de commissie worden opgeslagen in het kader van de behandeling van zijn verzoekschrift. Dit verzoek is gebaseerd op de Algemene Verordening Gegevensbescherming, die bepaalt dat de betrokkene het recht heeft om van de verantwoordelijke voor de verwerking toegang te krijgen tot de hem of haar betreffende persoonsgegevens. 

De voorzitter van het parlement van de deelstaat Hessen heeft dit verzoek afgewezen met het argument dat de verzoekschriftprocedure een functie van het parlement is en dat het parlement niet onderworpen is aan de algemene verordening inzake gegevensbescherming. 

Vragen van de Duitse rechter

Het Verwaltungsgericht Wiesbaden (administratieve rechtbank van Wiesbaden, Duitsland), waarbij de burger een beroep heeft ingesteld, is van mening dat het Duitse recht geen recht op toegang tot persoonsgegevens in het kader van een verzoekschrift als het onderhavige verleent. Het Verwaltungsgericht Wiesbaden is echter van mening dat een dergelijk recht van toegang kan worden afgeleid uit de algemene verordening inzake gegevensbescherming en heeft het EU-Hof een vraag over dit punt gesteld. Aangezien het Verwaltungsgericht Wiesbaden bovendien twijfels heeft over zijn eigen onafhankelijkheid en dus over zijn status als "rechter", die het EU-Hof prejudiciële vragen mag stellen, heeft het het EU-Hof ook een vraag over dit aspect gesteld.

EU-Hof

In zijn arrest antwoordt het EU-Hof dat, voor zover een Commissie verzoekschriften van het Parlement van een deelstaat van een lidstaat alleen of samen met anderen het doel van en de middelen voor de verwerking van persoonsgegevens vaststelt, deze commissie moet worden aangemerkt als een "voor de verwerking verantwoordelijke" in de zin van de algemene verordening inzake gegevensbescherming. De verwerking van persoonsgegevens door dat comité valt dus binnen de werkingssfeer van die verordening en met name van de bepaling die de betrokkenen een recht op toegang tot de hen betreffende persoonsgegevens verleent. 

Het EU-Hof stelt met name vast dat de activiteiten van de Commissie verzoekschriften van het parlement van de deelstaat Hessen niet binnen de werkingssfeer van enige in de algemene verordening inzake gegevensbescherming vastgestelde uitzondering vallen. Het EU-Hof erkent dat deze activiteiten openbaar zijn en dat het gaat om activiteiten van het Land Hessen, dat indirect bijdraagt aan de parlementaire werkzaamheden, maar het EU-Hof stelt vast dat deze activiteiten ook zowel politiek als administratief van aard zijn. Voorts blijkt uit de informatie waarover het EU-Hof beschikt niet dat deze activiteiten in dit geval overeenkomen met een van de uitzonderingen waarin de algemene verordening inzake gegevensbescherming voorziet. 

Onafhankelijkheid Duitse rechter

Wat betreft de twijfels die het Verwaltungsgericht Wiesbaden heeft geuit over zijn eigen onafhankelijkheid ten opzichte van de wetgever of de uitvoerende macht, onderzoekt het EU-Hof deze twijfels met betrekking tot de ontvankelijkheid van het verzoek om een prejudiciële beslissing.

Deze twijfels zijn gebaseerd op de volgende omstandigheden: i) de rechters worden benoemd en bevorderd door de minister van Justitie; ii) de beoordeling van de rechters wordt uitgevoerd door het ministerie van Justitie volgens dezelfde regels als die welke gelden voor overheidsambtenaren; iii) de persoonsgegevens en de professionele contactgegevens van de rechters worden beheerd door dat ministerie, dat dus toegang heeft tot die gegevens; iv) om in de behoefte aan tijdelijk personeel te voorzien, kunnen overheidsambtenaren als tijdelijke rechters worden benoemd, en v) de minister van Justitie schrijft de externe en interne organisatie van de rechtbanken of gerechtshoven voor, bepaalt de toewijzing van personeel, communicatiemiddelen en IT-faciliteiten van de rechtbanken of gerechtshoven en beslist ook over de arbeidsgerelateerde reizen die de rechters naar het buitenland maken. 

Op grond van zijn rechtspraak over het begrip "gerecht" in de zin van het EU-recht en in het bijzonder over de onafhankelijkheid die nodig is om een orgaan als zodanig te kunnen beschouwen, stelt het EU-Hof vast dat de factoren waarop het Verwaltungsgericht Wiesbaden ter ondersteuning van zijn twijfels de aandacht vestigt, op zich geen voldoende reden kunnen zijn om te concluderen dat dit gerecht niet onafhankelijk is. 

Het EU-Hof stelt met name vast dat het enkele feit dat de wetgevende of uitvoerende macht betrokken is bij het benoemingsproces van een rechter, geen aanleiding geeft tot een ondergeschiktheidsrelatie met deze autoriteiten of tot twijfels over de onpartijdigheid van de rechter, indien deze na zijn benoeming niet onder druk wordt gezet en geen instructies krijgt voor de uitoefening van zijn of haar ambt.