EU-Gerecht: Covid-steun aan KLM onvoldoende gemotiveerd door de Europese Commissie

Contentverzamelaar

EU-Gerecht: Covid-steun aan KLM onvoldoende gemotiveerd door de Europese Commissie

Het EU-Gerecht heeft het besluit van de Europese Commissie tot goedkeuring van de financiële steun van Nederland aan de luchtvaartmaatschappij KLM vanwege de covid-pandemie nietig verklaard wegens een ontoereikende motivering van het besluit door de Commissie. Gelet op de bijzonder schadelijke gevolgen van de pandemie voor de Nederlandse economie schort het EU-Gerecht echter de gevolgen van de nietigverklaring op totdat de Commissie een nieuw besluit heeft vastgesteld.

Het gaat om de uitspraak van het EU-Gerecht van 19 mei 2021 in de zaak T-643/20, Ryanair DAC tegen de Europese Commissie .

Achtergrond

In juni 2020 heeft Nederland bij de Europese Commissie een steunmaatregel ten gunste van luchtvaartmaatschappij KLM - een dochteronderneming van de holding Air France-KLM - aangemeld. De aangemelde steun van in totaal 3,4 miljard euro, bestond uit een staatsgarantie voor een door een bankenconsortium te verstrekken lening en uit een staatslening. Nederland beoogde om met deze steunmaatregel KLM tijdelijk de liquide middelen te verstrekken die zij nodig had om het hoofd te bieden aan de negatieve gevolgen van de COVID‑19-pandemie. Nederland was hierbij van mening dat, gelet op het belang van KLM voor de economie en de luchtverbindingen van Nederland, een faillissement van KLM de door deze pandemie veroorzaakte ernstige verstoring van zijn economie nog zou hebben verergerd.

Eerder had de Commissie op 4 mei 2020 al individuele steun van Frankrijk aan Air France - een andere dochteronderneming van de holding Air France-KLM - in de vorm van een staatsgarantie en een aandeelhouderslening van in totaal 7 miljard euro, verenigbaar met de interne markt verklaard (besluit SA.57082 ). Deze steunmaatregel diende ter financiering van de onmiddellijke liquiditeitsbehoeften van Air France.

De Commissie was van oordeel dat de aangemelde steun ten gunste van KLM een steunmaatregel in de zin van artikel 107, lid 1, EU-werkingsverdrag vormde, en heeft deze beoordeeld in het licht van de Tijdelijke kaderregeling inzake staatssteun ter ondersteuning van de economie vanwege de huidige COVID‑19-uitbraak . Bij besluit van 13 juli 2020 verklaarde de Commissie deze steun verenigbaar met de interne markt op grond van artikel 107, lid 3, onder b), EU-Werkingsverdrag (besluit SA.57116 ). Krachtens die bepaling kan steun die is bestemd om een ernstige verstoring van de economie van een lidstaat te verhelpen, onder bepaalde voorwaarden als verenigbaar met de interne markt worden beschouwd.

Luchtvaartmaatschappij Ryanair stelde in oktober 2020 bij het EU-Gerecht beroep tot nietigverklaring in tegen  besluit SA.57116. Ryanair voerde onder meer aan dat de Commissie haar motiveringsplicht niet is nagekomen omdat zij niet uiteen had gezet waarom de eerder aan Air France verleende steun niet van belang was voor de beoordeling van de verenigbaarheid met de interne markt van de steun aan KLM, terwijl Air France en KLM twee dochterondernemingen van dezelfde holding zijn.

EU-Gerecht

Het EU-Gerecht wijst het beroep tot nietigverklaring toe, maar heeft de gevolgen van de nietigverklaring opgeschort totdat de Commissie een nieuw besluit zal hebben vastgesteld. Het EU-Gerecht verduidelijkt de omvang van de motiveringsplicht van de Commissie wanneer de Commissie  steun aan een dochteronderneming van een holding verenigbaar met de interne markt verklaart, terwijl een andere dochteronderneming van dezelfde holding reeds soortgelijke steun heeft ontvangen.

Ten eerste oordeelt het EU-Gerecht dat het eerdere besluit betreffende de aan Air France verleende steun een contextueel element vormt dat in aanmerking moet worden genomen bij het onderzoek of de motivering van het bestreden besluit aan de vereisten van artikel 296 EU-Werkingsverdrag voldoet. Wanneer er reden is om te vrezen dat cumulatie van staatssteun binnen hetzelfde concern gevolgen voor de mededinging zal hebben, is het volgens het EU-Gerecht aan de Commissie om de banden tussen de vennootschappen van dat concern bijzonder zorgvuldig te onderzoeken teneinde na te gaan of zij voor de toepassing van de staatssteunregels kunnen worden geacht één economische entiteit, en dus één enkele begunstigde, te vormen (zie ook punt 11 van de Mededeling betreffende het begrip staatssteun ).

Het EU-Gerecht oordeelt vervolgens in dat verband dat het bestreden besluit geen gegevens bevat over de samenstelling van het aandeelhoudersbestand van Air France en van KLM. Ook bevat het besluit geen informatie over de functionele, economische of organische banden tussen de holding Air France-KLM en haar dochterondernemingen, terwijl uit dat besluit wel blijkt dat de holding betrokken is bij de toekenning en het beheer van zowel de steun aan KLM als die aan Air France. In het besluit wordt ook niet ingegaan op het eventuele bestaan van een mechanisme dat zou beletten dat de via de holding Air France-KLM aan Air France verleende steun juist via die holding ten goede zou komen aan KLM en omgekeerd.

Het EU-Gerecht oordeelt eveneens dat de Commissie weliswaar over een ruime beoordelingsbevoegdheid beschikt om vast te stellen of vennootschappen die deel uitmaken van een concern, voor de toepassing van de regels inzake staatssteun moeten worden beschouwd als een economische eenheid. Maar de Commissie heeft in het bestreden besluit niet voldoende duidelijk en nauwkeurig uiteengezet welke feitelijke en juridische gegevens in aanmerking moeten worden genomen bij de beoordeling van een complexe situatie waarin gelijktijdig twee steunmaatregelen zijn toegekend aan twee dochterondernemingen van dezelfde holding, die bovendien betrokken is bij de verlening en het beheer van die steun.

Wegens de gebrekkige motivering kan het EU-Gerecht bovendien niet bepalen of de steun noodzakelijk en evenredig is, noch of de in de tijdelijke kaderregeling staatssteun vastgestelde voorwaarden voor cumulatie en plafonds in acht zijn genomen ( zie punt 25, onder d, en punt 27, onder d ). Ook heeft het EU-Gerecht niet na kunnen gaan of de Commissie geconfronteerd was met ernstige moeilijkheden bij de beoordeling van de verenigbaarheid van de betrokken steun met de interne markt.

Het EU-Gerecht is dan ook van oordeel dat de Commissie, door enkel vast te stellen dat KLM de begunstigde is van de steunmaatregel waarop het bestreden besluit betrekking heeft en dat de Nederlandse autoriteiten hebben bevestigd dat de aan KLM toegekende financiering niet zal worden gebruikt door Air France, het bestreden besluit ontoereikend heeft gemotiveerd.

Het EU-Gerecht beslist om de gevolgen van de nietigverklaring van het bestreden besluit op te schorten totdat de Commissie een nieuw besluit zal hebben vastgesteld. Dit omdat deze nietigverklaring het gevolg is van de ontoereikende motivering van het bestreden besluit van de Commissie en de Nederlandse economie en het Nederlandse luchtverkeer bijzonder schadelijke gevolgen zouden ondervinden van het feit dat de uitbetaling van de in de aangemelde steunmaatregel vastgestelde geldsommen onmiddellijk op losse schroeven zou komen te staan. Daarbij is van belang dat deze zaak zich bovendien afspeelt in een context die al wordt gekenmerkt door de ernstige verstoring van de economie als gevolg van de COVID‑19-pandemie.

Meer informatie: