EU-Gerecht: Europees Parlement hoeft geen inzage te geven in de vergoedingen van Europarlementariërs.

Contentverzamelaar

EU-Gerecht: Europees Parlement hoeft geen inzage te geven in de vergoedingen van Europarlementariërs.

Europarlementariërs ontvangen naast hun salaris een bedrag voor reiskosten, dag- en algemene onkostenvergoedingen. Het Gerecht heeft geoordeeld dat het Europees Parlement de documenten met betrekking tot de uitgaven van deze vergoedingen niet openbaar hoeft te maken. De door journalisten opgevraagde gegevens zijn te herleiden tot de individuele parlementariërs en hun medewerkers. Openbaarmaking van dergelijke persoonsgegevens kan bij wijze van uitzondering toch noodzakelijk zijn. Die noodzaak moet echter door de verzoekers concreet worden aangetoond.

Het gaat om het arrest van het Gerecht van 25 september 2018 in de zaken T-639/15 tot T-666/15 en T-94/16.

Verschillende journalisten uit 28 EU-lidstaten vroegen zich af waar de vergoedingen die Europarlementariërs naast hun salaris ontvangen - gemiddeld c.a. € 8.000,00 per maand per Europarlementariër - aan worden besteed. Daarom is door deze journalisten op grond van de Eurowob inzage gevraagd in de documenten met informatie over deze vergoedingen, om zo individuele Europarlementariërs te kunnen controleren. Het Europees Parlement heeft de inzage geweigerd met een beroep op de weigeringsgrond zoals vastgelegd in artikel 4, lid 1, onder b, van de Eurowob, omdat openbaarmaking de bescherming van de persoonlijke levenssfeer en de integriteit van het individu zou ondermijnen. Ook zou openbaarmaking van deze documenten een buitensporige administratieve last vormen.

Tegen dit besluit van het Europees Parlement zijn de journalisten in beroep gegaan bij het Gerecht. De journalisten voeren drie middelen aan. De uitzonderingsgrond van artikel 4, lid 1, onder b, van de Eurowob zou niet van toepassing zijn omdat de gegevens niet in de privésfeer van de Europarlementariërs zouden vallen, maar in de publieke sfeer. De documenten zouden daarom geen betrekking hebben op de persoonlijke levenssfeer van de Europarlementariërs. Het Gerecht wijst dit argument echter af, en oordeelt dat het hierbij gaat om persoonsgegevens. Het feit dat deze data verband houden met de publieke sfeer sluit niet uit dat er sprake is van persoonsgegevens. De uitzonderingsgrond van artikel 4, lid 1, onder b, van de Eurowob kan daarop van toepassing zijn.

Ook voeren de journalisten aan dat de openbaarmaking van de documenten noodzakelijk is voor het controleren van de gemaakte kosten door Europarlementariërs en voor het recht van het publiek op transparantie. Openbaarmaking van persoonsgegevens kan plaatsvinden wanneer die noodzakelijk is en er geen reden is om aan te nemen de rechtmatige belangen van de betrokkenen kunnen worden geschaad. Volgens de journalisten is openbaarmaking in dit geval noodzakelijk. Het Gerecht oordeelt echter dat de noodzakelijkheid van openbaarmaking door de journalisten niet is aangetoond. De redenen die zij aanvoeren zijn volgens het Gerecht te breed en te algemeen om de noodzakelijkheid van openbaarmaking aan te tonen.

De journalisten menen tot slot dat wanneer de documenten niet in zijn geheel openbaar worden gemaakt, deze in ieder geval deels openbaar gemaakt moeten worden. Dit zou mogelijk zijn door het onzichtbaar maken van de persoonsgegevens in de documenten, bijvoorbeeld door het weglakken hiervan. Ook dit wijst het Gerecht af. Het doel van de openbaarmaking, namelijk controle van individuele Europarlementariër, zou daar immers niet mee bereikt worden als de  persoonsgegevens niet zichtbaar zijn. Bovendien is het Gerecht van mening dat het onzichtbaar maken van de persoonsgegevens een buitensporige administratieve last zou zijn voor het Europees Parlement, gezien het grote aantal documenten waarvan inzage is gevraagd. Dit aantal is door het Europees Parlement geschat op meer dan vier miljoen documenten voor alle verzoeken. Het feit dat dit een buitensporige administratieve last zou vormen mag meewegen bij het besluit geen gedeeltelijke toegang tot de documenten te geven, aldus het Gerecht.

Het beroep wordt afgewezen en het besluit tot weigering van openbaarmaking door het Europees Parlement blijft in stand.