EU-Gerecht schiet gaten in sanctiebeleid Iran

Contentverzamelaar

EU-Gerecht schiet gaten in sanctiebeleid Iran

Het EU-Gerecht heeft een vernietigend oordeel geveld in een aantal procedures over sancties met betrekking tot Iran. Tegen zeven bedrijven en één natuurlijk persoon waren sancties uitgevaardigd door de Raad, als gevolg waarvan hun tegoeden waren bevroren. Slechts in één zaakwerden de sancties in stand gelaten, terwijl in alle andere zaken de sancties door het Gerecht werden vernietigd.

Het gaat hier om de aresten van het Gerecht van 6 september 2013 in de zaken T-35/10 and T-7/11, T-493/10, T-4/11 and T-5/11, T-12/11, T-13/11, T-24/11, T-434/11, T-42/12 and T-181/12 T-57/12 and T-110/12.

De meest gebruikte redenen voor de vernietiging waren dat het motiveringsbeginsel, het recht op verdediging en de effectieve rechtsbescherming waren geschonden. In vele gevallen was de motivering van het besluit van de Raad tot het bevriezen van de tegoeden te summier. Details van transacties ontbraken, het was niet duidelijk wie de begunstigden van een overname waren en de verhoudingen tussen een gesanctioneerde moeder- en dochteronderneming waren evenmin duidelijk. In andere gevallen kon de Raad het bewijs voor de motivering niet overleggen, omdat dit in handen van de inlichtingendiensten van de lidstaten was. Het Gerecht overweegt dat, gezien de essentiële controlefunctie die de Europese rechter speelt in sanctie-zaken, de vertrouwelijkheid van de bron geen reden kan zijn om de feiten niet te staven (T-13/11 Post Bank Iran/Raad).

In de gevoegde zaken T-35/10 en T-7/11 (Bank Melli) geeft het Gerecht aan wanneer er wel voldaan wordt aan de eisen van het motiveringsbeginsel. Het Gerecht stelt dat de motivering voor een bepaalde maatregel voldoende is, als deze is aangenomen in omstandigheden die bekend waren aan de verzoekster, die haar in staat stellen het bereik van deze maatregel te begrijpen.

In dit arrest geeft het Gerecht bovendien aan wanneer een financiële instelling de relatie moet beëindigen met een van haar cliënten. Ze overweegt dat wanneer een bank weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat een van haar cliënten is betrokken bij nucleaire proliferatie, zij de verrichting van financiële diensten ten behoeve van die laatste onmiddellijk dient te beëindigen. In deze zaak heeft Bank Melli dat niet gedaan, en mede daarom blijven de sancties in stand.

In de gevoegde zaken T-42/12 en T-181/12 (Bateni /Raad) geeft het Gerecht aan waar de discretionaire marge van de Raad ophoudt en volledige toetsing door het Gerecht begint. Hoewel de bevriezing van tegoeden geen strafrechtelijke sanctie is, maken de maatregelen toch een grote inbreuk op de rechten en vrijheden van de personen in kwestie. Het Gerecht maakt een onderscheid tussen algemene regelingen en criteria, en het toepassen van die criteria in een concrete situatie. In het eerste geval heeft de Raad een grotere marge van discretie dan in het tweede. Daarom moet de rechterlijke toetsing zich vooral toespitsen op de feiten en omstandigheden, net als de bewijsmiddelen, in de concrete zaak.

Hoewel dus opnieuw een aantal sanctiemaatregelen zijn vernietigd door het Gerecht, bieden de uitspraken in een paar zaken toch waardevolle inzichten aan de Raad over haar beoordelingsmarge, en over hoe Unierechtelijke beginselen in het kader van financiële sancties moeten worden toegepast. Deze inzichten kunnen van waarde zijn bij het vaststellen en motiveren van toekomstige sancties door de Raad.

Klik hier voor het persbericht van het Gerecht.

Klik hier voor het bericht van EUObserver.