EU-Gerecht vernietigt steunbesluit verwerving Nederlands natuurgebied wegens procedureel gebrek

Contentverzamelaar

EU-Gerecht vernietigt steunbesluit verwerving Nederlands natuurgebied wegens procedureel gebrek

De Commissie had de formele onderzoeksprocedure moeten inleiden naar de Nederlandse regeling voor de verwerving of het gratis ter beschikking stellen van natuurgebied. Daartoe is de Commissie immers verplicht wanneer zij bij de beoordeling van de verenigbaarheid van een steunmaatregel met de interne markt op ‘ernstige moeilijkheden’ stuit. Zowel het tijdsverloop van meer dan zes jaar tussen aanmelding van de regeling en het besluit, als meerdere elementen in het besluit zelf zijn volgens het Gerecht aanwijzingen voor dergelijke moeilijkheden.

Het gaat om de uitspraak van het Gerecht van arrest van 15 oktober 2018 in T-79/16 VGG tegen Commissie.

De Vereniging Gelijkberechtiging Grondbezitters (‘VGG’), waar onder meer Park de Hoge Veluwe deel van uit maakt, streeft naar de gelijkberechtiging van alle particuliere grondbezitters bij de subsidiëring van de aankoop van grond en voert de klachtprocedure bij de Commissie over de door Nederland aan ‘terreinbeherende organisaties’ verleende subsidies. Deze klacht was door haar leden in 2008 bij de Commissie ingediend. In 2010 meldt Nederland de betrokken subsidieregeling aan en in 2011 keurt de Commissie die goed. Zij laat VGG weten dat daarmee haar klacht afdoende is behandeld. VGG verzoekt daarop echter o.a. alsnog om een apart standpunt in antwoord op haar klacht. Daarop vond tussen 2011 en 2014 een briefwisseling tussen de Commissie en Nederland plaats. In 2014 meldt de Commissie dat de schikkingsgesprekken en de Nederland autoriteiten zijn vastgelopen aan VGG. In 2015 publiceert de Commissie het bestreden staatssteunbesluit waarin zij vaststelt dat de steunmaatregel door Nederland weliswaar in strijd met artikel 108, lid 3, VWEU, ten uitvoer is gelegd en staatssteun inhield, maar dat deze verenigbaar was met de interne markt. 

VGG stelt beroep in tegen dat besluit en voert onder meer aan dat de Commissie haar procedurele rechten heeft geschonden door niet de formele onderzoeksprocedure in te leiden, ondanks het bestaan van ernstige moeilijkheden met betrekking tot de verenigbaarheid van de betrokken steunmaatregel, die de inleiding van een dergelijke procedure zouden hebben gerechtvaardigd. Immers, de onderzoeksprocedure van artikel 108, lid 2, VWEU is volgens vaste rechtspraak onontkoombaar wanneer de Commissie bij de beoordeling van de verenigbaarheid van een steunmaatregel met de interne markt op ‘ernstige moeilijkheden’ stuit. De Commissie mag zich  alleen tot de in datzelfde artikel bedoelde inleidende onderzoeksfase beperken indien zij na een eerste onderzoek al tot de overtuiging kan komen dat die steunmaatregel verenigbaar is met de interne markt.  

In casu hangt de rechtmatigheid van het bestreden besluit af van de vraag of de verenigbaarheid van de steunmaatregel met de interne markt objectief ernstige moeilijkheden opriep.  Volgens verzoekers blijken deze ernstige moeilijkheden uit aanwijzingen die betrekking hadden op zowel de inleidende onderzoeksfase als de inhoud van het bestreden besluit.  Het Gerecht overweegt dat het vaste rechtspraak is dat dit moet worden beoordeeld aan de hand van de omstandigheden van de zaak, zoals de context ervan, de verschillende fasen van de procedure die de Commissie moet volgen en de complexiteit van de zaak. Het gerecht stelt vast dat in het onderhavige geval er zes jaar en acht maanden tussen de indiening van de klacht en de vaststelling van het besluit zijn verstreken. Dit gaat aanzienlijk verder dan wat redelijk kan worden geacht voor een inleidend onderzoek van een steunregeling. In dit geval, zelfs wanneer rekening wordt gehouden met de bereidheid van de Commissie om te wachten op het einde van de onderhandelingen tussen de partijen, overschreed deze in aanzienlijke mate de duur van een inleidend onderzoek. Dit vormt een aanwijzing voor het bestaan van ernstige moeilijkheden. Ook het feit dat het onderzoek door de Commissie tijdens de inleidende onderzoeksprocedure ontoereikend of onvolledig is, het ontbreken van een vooraf vastgesteld mechanisme om overcompensatie te voorkomen en het onderzoek achteraf van het ontbreken van overcompensatie, vormen verdere aanwijzingen voor ernstige moeilijkheden die de Commissie ertoe hadden moeten brengen de formele onderzoeksprocedure in te leiden.

Het Gerecht concludeert dat dit middel gegrond is en vernietigt het besluit. Met name de duur van de procedure en de noodzaak voor de Commissie om het arrest van 12 september 2013, Duitsland/Commissie (T‑347/09 EU:T:2013:418) af te wachten alvorens zich uit te spreken over de kwalificatie van de steun, wijzen volgens het Gerecht op het bestaan van ‘ernstige moeilijkheden’. Ook de inhoud van het bestreden besluit zelf bevestigt volgens het Gerecht het bestaan daarvan.