EU-Hof: aanhouding van door Interpol gesignaleerde persoon niet toegestaan wanneer Interpol-opsporingscirculaire is uitgevaardigd voor reeds berechte strafbare feiten

Contentverzamelaar

EU-Hof: aanhouding van door Interpol gesignaleerde persoon niet toegestaan wanneer Interpol-opsporingscirculaire is uitgevaardigd voor reeds berechte strafbare feiten

Een EU-lidstaat of een Schengenstaat mag een door Interpol gesignaleerde persoon niet aanhouden wanneer bij onherroepelijk vonnis is vastgesteld dat de opsporingscirculaire van Interpol is uitgevaardigd voor reeds berechte strafbare feiten. De gesignaleerde persoon mag wel voorlopig worden aangehouden om te kunnen verifiëren of de opsporingscirculaire betrekking heeft op reeds berechte strafbare feiten. De voorlopige aanhouding mag echter niet worden gehandhaafd wanneer na verificatie vast is komen te staan dat sprake is van reeds berechte strafbare feiten. Dat is het antwoord van het EU-Hof op vragen van een Duitse rechter.

Het gaat om het arrest van het EU-Hof van 18 mei 2021 in de zaak C-505/19, WS .

Achtergrond:

Het Akkoord van Schengen regelt de (geleidelijke) afschaffing van de controles aan de binnengrenzen van de deelnemende staten. Het merendeel van de EU-lidstaten en een aantal derde landen (hierna: Schengenstaten) hebben het akkoord ondertekend. De Verenigde Staten neemt niet deel aan Schengen. Het akkoord van Schengen wordt aangevuld door de Schengenuitvoeringsovereenkomst (hierna: SUO). In artikel 54 SUO is het ne-bis-in-idembeginsel neergelegd, op grond waarvan een persoon niet in een staat mag worden vervolgd voor hetzelfde strafbare feit waarvoor hij in een andere staat al onherroepelijk is berecht. Het ne-bis-in-idembeginsel is ook opgenomen in artikel 50 EU-Handvest van de grondrechten (hierna: EU-Handvest).

Duitsland – een aan Schengen deelnemende EU-lidstaat - had in 2010 een onderzoeksprocedure ingeleid tegen de Duitse staatsburger WS vanwege bepaalde strafbare feiten. Deze onderzoeksprocedure is in 2010 onherroepelijk beëindigd nadat WS een boete had betaald. Vervolgens heeft Interpol in 2012 op verzoek van de Verenigde Staten en op basis van een Amerikaans aanhoudingsbevel een red notice uitgevaardigd tegen WS voor dezelfde strafbare feiten als waarvoor hij in 2010 in Duitsland was berecht. Een red notice wordt uitgevaardigd om een gezochte persoon te doen lokaliseren en detineren, hem te doen aanhouden of zijn bewegingsvrijheid te doen beperken met het oog op bijvoorbeeld zijn uitlevering.

De Duitse federale recherche heeft in 2013 aan Interpol laten weten dat de feiten uit de red notice betrekking hebben op dezelfde feiten als die welke ten grondslag lagen aan de Duitse procedure uit 2010en dat zodoende het ne-bis-in-idembeginsel van toepassing is. In 2017 heeft WS bij een Duitse rechter beroep ingesteld tegen Duitsland. WS verzoekt de rechter om Duitsland te gelasten de nodige maatregelen te nemen om ervoor te zorgen dat de tegen hem uitgevaardigde red notice wordt ingetrokken.

Volgens WS kan hij door de red notice geen gebruik maken van zijn recht om naar een andere EU-lidstaat of een Schengenstaat te reizen. Hij loopt namelijk het risico om in die andere EU-lidstaat of Schengenstaat te worden aangehouden op grond van de red notice. Een dergelijke situatie is volgens WS in strijd met het ne-bis-in-idembeginsel (artikel 54 SUO). Daarnaast stelt WS dat een dergelijke situatie in strijd is met het recht op vrij verkeer van EU-burgers (artikel 21 EU-Werkingsverdrag). Tevens voert WS aan dat voorgaande schendingen van het ne-bis-in-idembeginsel en het recht op vrij verkeer met zich meebrengen dat de verwerking van zijn in de red notice opgenomen persoonsgegevens in strijd is met EU-richtlijn 2016/680 betreffende de bescherming van persoonsgegevens in strafzaken (hierna: EU-richtlijn persoonsgegevens).

De Duitse rechter heeft het EU-Hof zes prejudiciële vragen gesteld. Het EU-Hof verklaart één prejudiciële vraag niet-ontvankelijk. De overige vragen worden door het EU-Hof samengevoegd tot twee prejudiciële vragen.

EU-Hof

Uitvoering red notice en toepassing ne-bis-in-idembeginsel

De rechter wil in de eerste plaats van het EU-Hof weten of een Schengenstaat of een EU-lidstaat een red notice mogen uitvoeren wanneer een EU-lidstaat aan Interpol – en daarmee ook aan alle andere Interpol-leden – heeft medegedeeld dat die red notice betrekking heeft op feiten waarop het ne-bis-in-idembeginsel mogelijk van toepassing is. De uitvoering van de red notice ziet in deze zaak op de aanhouding van de gezochte persoon.

Het EU-Hof oordeelt dat een voorlopige aanhouding een onontbeerlijke stap kan vormen om vast te stellen of het ne-bis-in-idembeginsel van toepassing is wanneer er onzekerheid bestaat over de toepasselijkheid van dat beginsel. Wanneer echter bij onherroepelijke rechterlijke beslissing is vastgesteld dat het ne-bis-in-idembeginsel van toepassing is, is een dergelijke voorlopige aanhouding of de handhaving van die aanhouding volgens het EU-Hof in strijd met het ne-bis-in-idembeginsel en het recht op vrij verkeer van EU-burgers. De betrokken personen moeten volgens het EU-Hof over rechtsmiddelen beschikken die hun in staat stellen om de in vorige alinea bedoelde onherroepelijke rechterlijke beslissing te krijgen.

Verwerking van de in de red notice opgenomen persoonsgegevens

De rechter wil in de tweede plaats van het EU-Hof weten of de bepalingen van de EU-richtlijn persoonsgegevens – gelezen in het licht van het ne-bis-in-idembeginsel (artikel 54 SUO en artikel 50 EU-Handvest) – zich ertegen verzetten dat de autoriteiten van de EU-lidstaten de in de red notice opgenomen persoonsgegevens verwerken wanneer het ne-bis-in-idembeginsel van toepassing is.

Het EU-Hof oordeelt dat de EU-richtlijn persoonsgegevens zich niet verzet tegen de verwerking van persoonsgegevens die vervat zijn in een red notice, zolang niet bij onherroepelijke rechterlijke beslissing is vastgesteld dat het ne-bis-in-idembeginsel in het specifieke geval van toepassing is. Deze verwerking moet wel in overeenstemming zijn met de in de EU-richtlijn persoonsgegevens neergelegde voorschriften. De verwerking moet bijvoorbeeld noodzakelijk zijn voor de uitvoering van een taak door een nationale bevoegde autoriteit met het oog op de voorkoming, het onderzoek, de opsporing en de vervolging van strafbare feiten of de tenuitvoerlegging van straffen.

Wanneer echter bij een onherroepelijke rechterlijke beslissing wordt vastgesteld dat het ne-bis-in-idembeginsel in een specifiek geval van toepassing is, dan is volgens het EU-Hof de verwerking van de in de red notice opgenomen persoonsgegevens niet langer noodzakelijk. De persoon tegen wie de red notice was uitgevaardigd kan namelijk door de toepasselijkheid van het ne-bis-in-idembeginsel niet meer worden vervolgd voor de feiten waarvoor de red notice was uitgevaardigd. Omdat die persoon niet meer kan worden vervolgd voor die feiten mag hij ook niet worden aangehouden voor dergelijke feiten.

De persoon – tegen wie de red notice was uitgevaardigd – moet de bevoegde autoriteiten kunnen verzoeken om zijn gegevens te laten wissen uit het opsporingsregister wanneer het ne-bis-in-idembeginsel van toepassing is. Indien de in de red notice opgenomen persoonsgegevens worden gehandhaafd in het opsporingsregister, moeten die persoonsgegevens gepaard gaan met de vermelding dat de betrokkene op grond van het ne-bis-in-idembeginsel voor dezelfde feiten niet meer kan worden vervolgd in een EU-lidstaat of een Schengenstaat.

Meer informatie: